altijd binnen de middeleeuwse singels van circa 1350 is gebleven. Doch ook bin
nen het kleine stadscentrum hebben veel oude gebouwen de tand des tijds niet
doorstaan, zoals de meeste kloosters, alle stadspoorten en vele woonhuizen. De af
braak was soms het gevolg van functieverlies, maar vaak ook ontbraken eenvou
digweg de middelen voor onderhoud en restauratie.
Dat Gouda niettemin nog steeds een monumentale stad is, kan toegeschre
ven worden aan diverse factoren. Behoudzucht in negatieve of positieve zin van
particulieren, ambtenaren, bestuurders van instellingen en van verenigingen zal ze
ker een rol hebben gespeeld. Van groot belang was echter ook, dat de stad de laat
ste vier eeuwen nimmer grote rampen als stadsbranden of kruitontploffingen heeft
gekend en door de geschiedenis heen evenmin serieus werd belegerd of beschoten.
Het is een treffende en veelzeggende parallel dat bij de bevrijding van de Span
jaarden in 1572 één ongezadelde ruiter betrokken was, die de hele dag rondjes
door de stad reed en dat de bevrijding van de Duitsers in 1945 geschiedde door één
Canadese motorordonnans, die een dag lang hetzelfde deed.
Gouda bood daarmee niet het podium dat veel helden pleegt op te leveren.
Wel heeft de stad, volgens eerdergenoemde Montanus, ‘op verscheijden tijden veel
gheleerde mannen voortghebracht’. Stadsgeschiedschrijvers Walvis en De Lange
van Wijngaarden wisten een hele eregalerij van vermaarde Gouwenaars op te tui
gen, onder wie kasteelvrouwe Jacoba van Beieren, boekdrukker Gheraert Leeu, de
veelzijdige geleerde Reinier Snoy, de glasschilderende broers Crabeth, de ontdek-
kingsreizende gebroeders De Houtman en de staatsman Hieronymus van Bever-
ningh. Het is opmerkelijk dat de geschiedschrijvers van latere tijden slechts weinig
klinkende namen aan deze reeks hebben kunnen toevoegen. De dichter Leo Vro-
man en de schilderes Carla Rodenberg zijn twee van de weinige recente namen
met meer dan lokale bekendheid.
In termen van oorlog en rampspoed was Gouda zoals wij eerder zagen altijd een
veilige stad. In andere opzichten gold dit niet. De stad heeft enkele desastreuze
epidemieën meegemaakt, waarbij duizenden Gouwenaars in korte tijd het leven
lieten. Ongekend hevig woedde de pest hier in voor Holland bekende pestjaren als
1573 en 1635, maar het meest verwoestend was de epidemie van 1673, een in de
epidemologische geschiedschrijving nog onbekend en uitzonderlijk laat rampjaar.
Gevoelens van onveiligheid konden daarnaast ook aangewakkerd worden door
criminaliteit. Harde sancties, tot aan de doodstraf die in Gouda voor het laatst nog
in 1860 werd uitgevoerd op het achterbordes van het stadhuis, konden niet voor
komen dat diefstal, roof, mishandeling en moord op gezette tijden de stad op
schrikten. Meer humane opvattingen over bestraffing en behandeling van misdadi
gers, zoals onder meer verwoord door de in Gouda overleden Coornhert, deden
hier al vroeg hun intrede met de oprichting van een Tuchthuis, dat functioneerde
van 1610 tot 1811. De instelling veranderde daarna in een vrouwengevangenis,
38