lange tijd de enige in Nederland. Aan het eind van de twintigste eeuw kreeg Gouda
binnen korte tijd voor het eerst in zijn geschiedenis het stempel van een onveilige
stad, niet in de laatste plaats door onaangepast gedrag van kleine groepen slecht
geïntegreerde Marokkaanse jongens.
De verhouding tussen Gouwenaars en vreemdelingen is door de eeuwen
heen altijd ambivalent geweest. De kleine oppervlakte van de stad versterkte de
sociale cohesie en een ons-kent-ons mentaliteit, die het voor buitenstaanders
moeilijk maakte geaccepteerd te worden. De ‘echte Gouwenaar’ staat dan ook niet
te boek als buitensporig vriendelijk of zuidelijk spontaan, maar eerder als hard en
direct.2 Ook gaat hij door voor degelijk, werkzaam en zuinig. Daarbij heeft hij zich
altijd wel gerealiseerd dat de stad niet zonder import kan, omdat er soms groot
economisch belang bij is gemoeid om kennis, kunde en arbeidskracht van buiten
aan te trekken. Zo zijn de bekende Goudse pijpen te danken aan de ondernemings
zin van voormalige Engelse soldaten. Na de val van Antwerpen in 1585 gingen de
poorten wijd op voor grote groepen Zuid-Nederlandse vluchtelingen, die een be
langrijke impuls gaven aan de nieuwe lakennijverheid, de tapijtweverij en de
boekdrukkerij. Het stadsbestuur nam daarbij op de koop toe dat veel van deze
Vlamingen orthodox-gereformeerd waren, terwijl het geestelijk klimaat in de stad
toen nog gedomineerd werd door een mild protestantisme. Later, toen kerkelijke en
politieke tegenstellingen door de Bestandstwisten onontwarbaar verknoopt raakten,
zou het stadsbestuur mede door toedoen van deze gereformeerde immigranten ten
val gebracht worden.
De val van het stadsbestuur in 1618, via de wetsverzetting door prins Mau-
rits, sloeg diepe wonden op velerlei gebied. Het wantrouwen tegen vreemdelingen
werd erdoor gevoed. Migranten werden argwanend bekeken, zeker als het ging om
mensen met afwijkende culturele of religieuze achtergronden. Hugenoten, met hun
calvinistische geloof, ontmoetten nog weinig weerstand, maar joden kregen pas heel
laat en mondjesmaat toestemming om zich in de stad te vestigen. Aan hun aanwezig
heid alhier kwam door de nazi’s ruw en abrupt een einde. De eerste grote migratie-
golf sinds het einde van de zestiende eeuw maakte Gouda daarna pas mee halverwe
ge van de twintigste eeuw. Opnieuw was het toen economisch gewin, dat enkele
Goudse bedrijven ertoe bracht grote aantallen goedkope arbeidskrachten aan te trek
ken uit vooral Marokko. Inmiddels is een kleine 10% van de bevolking van Marok
kaanse afkomst en telt de stad drie moskeeën. Rond de jaren zestig kwam ook bin
nenslands een massale migratiebeweging op gang, in de vorm van een trek naar de
Randstad. Het aan de rand daarvan gelegen Gouda barstte daardoor weldra uit zijn
middeleeuwse voegen en ontwikkelde zich in snel tempo tot een slaapstad voor
hoofdzakelijk Haagse ambtenaren.
2 J. Schouten, Gouda vroeger en nu (Bussum 1969) 5. N.D.B. Habermehl, Impressies van Gouwe
naars uit het verleden, in: Goudsche Courant 20 juli 1996.
39