Van Lingen geeft anderhalf uur les aan twee dochters van een boer achter de
Reeuwijkse plassen, leerlingen van zijn school, om twee flesjes melk te mogen ko
pen. In Gouda geeft hij een uur les aan een leerling voor een maal aardappelen. Op
26 maart is hij bij de beheerders van de Eierveiling om les te geven en krijgt acht
gekneusde eitjes mee.
Vader Gouka had deze mogelijkheid niet, maar beschikte nog over een voor
raadje tabaksartikelen. Dat was een kostbaar ruilmiddel en de waarde bleef stijgen.
Op 12 november koopt hij een kaasje en een doosje smeerkaas voor twaalf doosjes
sigaren. In december kan Pa een half mud aardappelen ruilen voor twee doosjes siga
retten. Hij ruilt op 22 januari zijn laatste kistje sigaren voor een mud aardappelen en
Moe twee doosjes sigaretten voor een pond boter. Op 6 april worden de laatste siga
retten geruild voor aardappelen. Ook andere goederen worden geruild of uitgeleend,
zoals Pa’s krantentassen voor een stukje spek. Op 20 februari ziet Rie ergens speel
goed voor de ramen staan in ruil voor levensmiddelen. Zij wil haar pop, wieg en ser
viesje wel ruilen. Pa en oom Gerrit gaan naar Moerkapelle en nemen ook een jas,
kaarsen, een fles jenever, wat pakken koffiesurrogaat, wat pruimtabak en waxine
lichtjes mee. Voor het speelgoed hebben zij een mud aardappelen en een pond boter
gekregen. De andere artikelen vallen niet te ruilen. Een tante van Jan ruilt op 12
maart haar bloeiende clivia voor een brood en vier ons varkensvlees. Cor Prins ruilt
op 15 april een nikkelen koffiepot voor een pond kaas en een klein stukje boter. De
vader van P.W. de Beun fietst op vrijdag 2 februari naar een kennis in Montfoort en
sluit daar een bijzonder goed geslaagde transactie af. Hij ruilt een mahonie salona-
meublement, bestaande uit twee fauteuils, vier stoelen, een dressoir en een tafel,37
voor een mud tarwe, een mud rogge, 25 kg kaas, vijf pond boter en een kilo spek; en
bovendien een kabinet voor een mooi boekenkastje.
De schrijvers noemen ook veel zwarte prijzen, maar het is niet duidelijk of
ze deze zelf betaalden; vaak worden ze vermeld om aan te geven hoe hoog ze zijn
in vergelijking met de vooroorlogse prijzen. Wiecher van Lingen schrijft dat zij
voor de meeste artikelen (melk, soms boter en kaas) geen woekerprijzen, maar wel
hoge prijzen betalen, zoals 25 cent voor melk, die vóór de oorlog acht cent per liter
kostte. Hij betaalt één keer voor een kilo vlees tien keer de normale prijs van die in
het begin van de oorlog. Vader Gouka koopt in maart en april vlees, maar ook
slachtafval, dat relatief goedkoop is, zoals ruggegraat en varkenskop. Pa kan boter
kopen voor ƒ140 per pond, maar doet dat niet. Op 5 april vertelt een kennis, die in
de buurt van Amsterdam tevergeefs op zoek is gegaan naar rogge of tarwe, dat in
Amsterdam volop eten te koop is: ƒ25 voor een brood en 10 voor een dikke plak
kaas. Zelfs spek en bonbons zijn te krijgen en alles is er goedkoper dan in Gouda;
waar een brood ƒ35 kost.
58
37 Het is niet duidelijk of het hier om eigen meubilair of tot het bedrijf behorend bezit gaat; het laatste
lijkt, gezien de tekst, het meest waarschijnlijk.