61
Eten wat de pot schaft
In alle gezinnen houdt iedereen zich bezig met de bereiding van eten. De Beun en Jan
Gouka malen graan en maken suikerbieten schoon. Op 12 januari maalt Jan Gouka
tarwe in de oude koffiemolen van opoe en in april maalt hij rogge voor brood en pap.
Het echtpaar krijgt veel bloemen en van de hele wederzijdse familie een fruitmand en
een grote taart, die in 38 stukjes verdeeld wordt en heel lekker is. Hun dochter eet
vaak mee bij de vrouw van de kaashandelaar. Per schipper worden levensmiddelen
met de familie in Heemstede uitgewisseld. Op 22 maart gaat Prins naar Gouderak
met koolplanten en komt terug met drie briketten. Op 30 april is de trouwdag van
Wiecher en Titia. Ze krijgen van vrienden een puddinkje met aardbeienvla en een
fles geweckte pruimen, die ze op de boterham eten. Ze krijgen ook een klontje gei-
tenboter, omdat zoon Piet nogal eens zorgt voor de geit van de buren. Via allerlei
kennissen die naar het noorden gaan ontvangen zij voedsel van hun familie. In fe
bruari stuurt zijn broer in Meppel, die bakker is, hun series broodbonnen toe. Dat
vormt voor de komende vier of vijf weken zo’n voorraad, dat moeder niet kan laten
enkele bijna verhongerende vrienden mee te laten delen. Op 23 februari schrijft De
Beun, dat de gehele dag levensmiddelen binnenkomen, een pot snijbonen, een maal
tje aardappelen, en 5 pond tarwe. Er gaat eigenlijk geen dag voorbij of ze krijgen iets.
Op 23 maart krijgen de Gouka’s tien eieren; twee worden er aan tante Mien en oom
Gerrit gegeven. Van hen krijgen ze acht visjes en een stukje bloedworst. Ze hebben
ook de visjes voor tante Riek gebakken, omdat die geen olie meer heeft. Tante Riek
loopt overal te schooieren en te klagen en zo diept ze aardig wat op; zoals van de
melkboer aardappelschillen en een stukje kaas. Ook krijgt ze porties van de keuken
van mensen die het niet nodig hebben.
In december 1944 hoort Van Lingen, dat een paar mensen van de gemeente
dienst met een vuilnisauto naar Drenthe gaan om te proberen daar een vracht aardap
pelen los te krijgen. Zijn broer Harm heeft er al vaak op aangedrongen één of meer
van hun kinderen te laten overkomen. Ze besluiten Koos, de jongste zoon, mee te
sturen. Met een van de illegaliteit gekregen en van valse stempels voorzien pasje kan
hij op reis en komt veilig in Meppel aan. In februari 1945 gaat ook Tjalda naar het
Noorden, naar een neef van moeder, die boer is in het dorpje Rotstergaast in Fries
land. Neef Nico had al eens gezegd, dat hij haar best als hulp kon gebruiken. Zij gaat
op de fiets en neemt wat theedoeken mee om te ruilen. Zij vertrekt met twee andere
meisjes die wat rogge of tarwe willen bemachtigen. Nog voor de IJsselbrug gaan ze
uit elkaar. Over de brug neemt ze echter een verkeerde weg, komt in de buurt van
Kampen terecht en het is te laat om de familie in Meppel te bereiken. Ze treft een
boerenarbeider, die haar mee neemt naar zijn huis, waar ze heel vriendelijk ontvan
gen wordt en de nacht doorbrengt. Na een paar dagen komt ze in Friesland aan.