Het ‘de boer opgaan’ werd over het algemeen als mannenwerk beschouwd.
Ten tijde van de razzia’s voor de arbeidsinzet gingen ook vrouwen voedsel halen.
Voor diegenen die hiertoe fysiek niet in staat waren en voor oudere mensen was
hulp van familie en kennissen in de stad de enige uitweg.15 De tochten beperkten
zich niet meer tot de onmiddellijke omgeving van de steden, de trekkersstromen
spreidden zich steeds verder over het achterland uit. Waarschijnlijk kon men ver
der van de stad tegen lagere prijzen inkopen, maar de voornaamste reden voor het
maken van verre hongertochten was dat dichtbij de steden de voorraden uitgeput
raakten. Fietsen maakten het mogelijk grote afstanden af te leggen, de trekkers
kwamen tot in Drenthe en Groningen.16 Toch ging het overgrote deel van de toch
ten naar het platteland van West-Nederland. Zij voegden daarom niets toe aan de
beschikbare hoeveelheid voedsel in bezet gebied. Omdat de overheid geen gelegen
heid had het voedsel eerlijk over de bevolking te verdelen, waren deze tochten
nodig, maar het feit dat de boeren veel achterhielden vergrootte de problemen voor
de verdeling van het voedsel drastisch.17 In de landbouw liep de illegale marge in
1944 en 1945 op tot bijna 40%.18
Stedelingen die beschikten over familie, kennissen of andere relaties op
het platteland waren bevoorrecht. Zij hadden makkelijker toegang tot de boeren op
het platteland, aan hen werden lagere prijzen gevraagd, maar zij kregen ook voed
sel toegestuurd en ze hadden de mogelijkheid hun kinderen bij plattelandsgezinnen
onder te brengen. De hogere sociale klassen verkeerden in een gunstige positie.
Hun kennissenkring was uitgebreider en over het hele land verspreid.19
Binnen de steden gingen winkeliers, kleine handelaren, ambachtslieden en
particulieren tot onderlinge ruil over. De ruilhandel ging het normale handelsver
keer verdringen. Verscheidene winkeliers veranderden hun bedrijf in ruilhandels-
zaken. Veel leveranciers zagen hun omzet sterk dalen, wat onrust en vrees voor de
toekomst veroorzaakte. Bovendien was de vraag naar zwarte artikelen zó dringend,
dat de winkeliers om hun vaste klanten te behouden tot clandestiene in- en verkoop
moesten overgaan.20 Burgers die voor hun eigen gezin voedsel op het platteland
hadden gehaald verkochten een deel ervan voor hogere prijzen in de stad, om zo
hun eigen zwarte aankopen te kunnen betalen. Vooral arbeiders, die in een finan
cieel slechte positie verkeerden omdat het reële loon was achtergebleven bij de
stijging van de kosten van levensonderhoud, bleken handig te kunnen opereren.21
15 Kruijer, Hongertochten, p. 128-129
16 Ibidem, p. 186-187
17 Trienekens, Voedsel en honger in oorlogstijd, p. 84
18 Klemann, ‘Belangrijke gebeurtenissen vonden niet plaats’, p. 518
19 Kruijer, Hongertochten, p. 105
20 Ibidem, p. 110-111
21 Klemann, ‘Die koren onthoudt, wordt gevloekt door het volk’, p. 553
49