De meldingsprocedure ingeval van overlijden (theorie en practijk) Het hoofd van een hospitaal, ziekenhuis of andere openbare instelling was, ingevolge artikel 80 van de Code Civil des Franqais van 18 maart 1804, verplicht binnen 24 uur na het tijdstip van overlijden van iemand hiervan kennis te geven aan de Ambte naar van de Burgerlijke Stand ter plaatse. Die nam de melding op in het overlijdens- of sterfregister (registre des décès). De ziekenhuizen etc hielden zelf ook een overlij- densregister bij. De eerdergenoemde ambtenaar was gehouden z.s.m. een uittreksel uit het sterfregister (extrait mortuairë) te zenden aan de burgerlijke autoriteiten van de laatst bekende woonplaats van de overledene. Men was vroeger veel minder mo biel dan nu het geval is. Doorgaans woonde men vrijwel zijn gehele leven in één en dezelfde plaats. Naast civiele ziekenhuizen waren er, vooral in de grotere garnizoenssteden, militaire hospitalen. Tijdelijke hospitalen werden met name ingericht tijdens veld tochten. Soms werden civiele en militaire ziekenhuizen tijdelijk gecombineerd. Eenmaal op weg zijnde naar of op het slagveld zelf werden géén danwel zeer sporadisch nog uittreksels uit het sterfregister opgemaakt. Dat was vaak ook een on begonnen zaak. Allereerst vanwege het aantal gesneuvelden zelf. Bijvoorbeeld: tij dens de slag bij Borodino op 7 september 1812 sneuvelden circa 30.000 Franse en geallieerde militairen, terwijl het Russische leger 45 tot 50.000 man op die dag ver loor. Bovendien liet men hier nog eens circa 25.000 gewonden van beide zijden een voudigweg aan hun lot over! Zij stierven veelal in de daaropvolgende uren of dagen. Nauwelijks was een veldslag voorbij of men begon (d.w.z. de militairen van de winnende partij en de omwonenden van het slagveld) de gesneuvelden te ontdoen van alles wat bruikbaar was (wapens, uniformen etc). Een dergelijk optreden be moeilijkte een herkenning achteraf van de gesneuvelden ten zeerste, waardoor men deze poging eenvoudigweg achterwege liet. Doorgaans volstond men met het houden van een telling, gevolgd door het stellen van een aantekening in het militaire stam boek van de eenheid, het registre matricide. Maar ook dan werd het nabestaanden of onderzoekers lang niet altijd duidelijk, wat er precies met de militair was gebeurd. Bij voorbeeld: wat te denken van de aantekening: “Géén nieuws sedert de veldslag bij Werd een gewonde of zieke militair opgenomen in een ziekenhuis of hospi taal, dan hing het doorgaans van zijn conditie af of van de kennis van zijn begelei ders), of hij/men in staat was aan te geven hoe de bewuste militair heette, tot welke eenheid hij behoorde (soms liep men - zoals gezegd - noodgedwongen in een heel ander uniform rond) en waar hij precies vandaan kwam. De ambtenaren ter plaatse waren vaak onvoldoende op de hoogte van de plaatsnamen, de kantons of departe menten. Op deze wijze werden veel gestorvenen eenvoudigweg aangeduid als zijnde Frans militair. Daardoor kwamen eventuele bescheiden ook op de verkeerde plaats terecht. 92

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 2003 | | pagina 6