61 Tussen 1807 en 1812 verrijzen centraal in het kerkinterieur een nieuwe preekstoel met een oosters aandoende bekroning van palmbladeren, omgeven door een doophek met fraai houtsnijwerk. Het Koningsglas blijft in het nieuws. In 1841 biedt jonkheer Johannes van Rijckevorsel te ‘s-Gravenhage aan om op ei gen kosten ‘het in 1790 ingehagelde Glas opnieuw te schilderen',64 Naar aanlei ding van zijn brief wordt bij de Koning aangeklopt om 3000 gulden, ‘ten einde het nieuw geschilderde glas als een monument in de kerk te doen dienen ’,65 Het kerk bestuur wil voor eigen rekening nemen: Moeilijke tijden breken aan... De glazen moeten in de negentiende eeuw een treurige aanblik hebben opgeleverd. De Goudse historicus C.J. de Lange van Wijngaarden, die zich bijzonder voelt aangetrok ken tot de Sint-Janskerk en zijn geschiedenis, is dit een doorn in het oog. In zijn boekje over de Goudsche Glazen dat in 1819 verschijnt, looft hij een prijs uit van hon derd daalders of driehonderd franken tot een geschenk aan degenen wiens glas schilderstuk, met in het glas gebakken of gebrande kleuren, met bewolkte lucht, naakten, draperij en geboomte, het beste zal gekeurd worden door Amsterdamsche en Haagse kunstregters, op de eerstkomende kunsttentoonstelling in het jaar 1820 ’.6I Zijn oproep is voor de Goudse Glazen van weinig nut. Al zouden zich nu wel deskundige ambachtslieden aanmelden, dan ontbreken de financiële middelen. In de ‘Franse tijd’ zijn alle privileges stuk voor stuk aan de kerk ontnomen. In 1820 moeten de kerkdiensten tijdelijk worden gestaakt, tengevolge van ern stige lekkage. Dit vormt de aanleiding voor koning Willem I om in juni aan de kerk voogdij desgevraagd een subsidie toe te wijzen van ƒ14.400, te betalen in twee ter mijnen. In een brief wordt over de kerk gesproken als ‘een gedenkstuk van voorvaderlijke kunst’.61 Het besef dat het hier om een bijzondere culturele erfenis gaat wordt levendig. De restauratie komt onder toezicht te staan van het ‘Provinciaal college over de kerkelijke administratie van Zuid-Holland’. Er worden twee opzich ters benoemd: A. Verschoor, de ‘toeziener van de stadsfabricage’ en J. van der Loo, ‘opzichter der werken van Schieland’.63 De aanbesteding vindt plaats op 17 augustus 1820, maar beperkt zich voor wat de glazen betreft slechts tot een schoonmaakbeurt. 61 C.J. de Lange van Wijngaarden, De Goudsche Glazen of Geschilderde Kerk-Glazen der Groote of Sint- Jans-Kerk van Der Goude. ‘s-Gravenhage, ter Nederlandsche Drukkerij; Spui N° 72 (MDCCCXIX) [1819] 62 AHGG, OK.V 1 (1820): notulen kerkvoogden, p. 3 63 Ibidem 1 (1820), p. 47 64 Ibidem 14, Brieven de Advertentiën van 1833-1847 B. Brief 14 december 1841 65 Ibidem, 5 (1841), p. 133

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 2004 | | pagina 19