Vanaf 1840 mogen de gekleurde tekeningen op perkament zich in een toene
mende belangstelling verheugen. Veel schilders, tekenaars en lithografen willen ze
kopiëren.69 In 1844 mag de lithograaf Herman. H. Vetter, desgevraagd het
hoofd van de Dordtse Maagd (Glas 3) bijschilderen Het kerkbestuur belooft, ‘dat
de benodigde materialen [hem] door de administrateur ter hand zullen worden ge
steld’ ,70 Vrijwel zeker betreft het hier weer olieverf. In oktober 1844 verklaren
twee Haagse glazeniers, J. Steffen en F. Fluijsch, zich bereid om het Koningsglas
te restaureren. Hoewel dit door het kerkbestuur ‘wel wenschelijk wordt geacht’,
ziet men op tegen de hoge kosten. In overleg met de glazeniers wordt overeenge
komen dat zij alleen glas 3, ‘De Dordtse Stedemaagd’, zullen schilderen en verlo-
den, voor een bedrag van ƒ300. Voorwaarde is dat er voldoende geld binnenkomt
via intekenlijsten. Eén wordt er naar Dordrecht gezonden, maar het stadsbestuur
antwoordt op 21 november 1844 dat zij, gezien ‘de verbazende veranderingen
welke in onderlaatste eeuw in den Staat en Stand der Steden en derzelver besturen
hebben plaats gegrepen, gevoegd bij den beperkten staat hunner stedelijke finan
ciën niet in de voetstappen hunner voorvaderen van 1597 kunnen treden
De lijst die in Gouda rond gaat bevat slechts zeventien namen van personen
die met elkaar voor een luttele 98 gulden intekenen. Steffen en Fluijsch krijgen te
horen dat zij, zodra het benodigde geld er is, met het werk kunnen beginnen. Aan
gezien hun namen niet meer worden genoemd, zal ook deze poging op niets zijn
uitgelopen.71
De tweede helft van de negentiende eeuw
In het alfabetische register achter de notulen van 1853 tot 1871 staat eenmaal
‘kerkglazen vermeld, maar slechts om onder twee ramen lood te leggen ’.72
In 1865 wordt Barend van Ham als vijfde kerkbediende aangesteld, met als bij
zondere opdracht het verloden van de glazen. Men is op dat idee gekomen, om
dat de kerk in Woubrugge, waar enkele geschilderde ramen aanwezig zijn, van
rijkswege 1000 gulden subsidie heeft ontvangen voor herstel. Vanaf 1867 voor
ziet Van Ham de glazen stuk voor stuk van nieuwe loodstrips, tegelijk wordt een
deel van de beschermende roosters aan de buitenzijde vernieuwd. Hij wordt bij
zijn werk geassisteerd door de kerkknecht A. Bedijs, over wiens werk het kerk
bestuur buitengewoon tevreden is. Meer dan eens ontvangt hij een extra gelde
lijke beloning.
63
69 Van Dolder-de Wit, Met tekenstift enz. (1998). p. 39-50
70 AHGG, OKV 6 1844), p. 69
71 Ibidem, 6 (1844), pp. 82-87
72 Ibidem, 7 (1857), p. 93