De kritiek barst los!
In dit artikel bekritiseert De Stuers het falend cultuurbeleid van de Neder
landse regering en beheerders van nationaal kunstbezit in het algemeen. Zo treedt
deze monumentenzorger binnen de lichtkring van de Goudse kerk. Maar er zijn
ook negatieve berichten op komst wat de restauratie van de glazen betreft en daar
zijn de kerkvoogden niet blij mee!
Op 4 juni 1874 komt er tegelijk met de toezegging van de minister van Binnenlandse
Zaken voor uitbetaling van ƒ267 subsidie een verzoek binnen, om na voltooiing van
het werk aan Glas 19 en 20, respectievelijk ‘De Onthoofding van Johannes de Doper’
en één van de zogenaamde Regulierenglazen, het restauratiewerk voorlopig te staken.
De ‘Rijksadviseurs voor de monumenten van geschiedenis en kunst’ hebben de mi
nister gerapporteerd, dat de restauratie ondanks goede wil veel te wensen overlaat,
...vooral door het gemis van een bekwamen leidsman die volgens een doordacht en
deugdelijk plan te werk gaat. 77 Het kerkbestuur beroept zich op commissielid Lee
mans, ‘...die voorheen het werk persoonlijk opnam en zich steeds tevreden toonde,
ook over het beleid van de kerkvoogdij 78 In het rapport aan het ministerie wordt be
nadrukt hoe onverantwoord stopzetting zal zijn, mede gezien de ‘rampzalige staat’
waarin twee of drie Glazen (2, 11 en 12) verkeren.
Ook in het tweede jaarverslag (31 mei 1875) van de in 1872 opgerichte
‘Commissie van rijksadviseurs voor monumenten van kunst’ klinkt kritiek. Het
vermeldt niet alleen wat er na het herstel door de firma De Angelis uit Brussel in
de jaren die volgden gebeurde, maar geeft tevens een ontstellende kijk op de ge
brekkige wijze van ‘restaureren’ in die periode, hoe goed die ook was bedoeld:
‘Na die tijd werd aan de Glazen weinig of geen zorg besteed en toen in 1790
de bovenhelft van het grote raam in den N.-dwarsbeuk [Koningsglas] instortte,
werden eenvoudig gekleurde ruiten in dit vak geplaatst. Er werd zo weinig aan ge
dacht iets tot wezenlijk herstel te doen, dat liever op den duur de gebroken ruiten
te herstellen, men zich de kosten getroostte de afzaten inwendig met lood te bekle
den en van gootjes te voorzien, die het van buiten af indringende water moesten
opvangen en leiden. Eerst een twaalftal jaren geleden hebben de kerkvoogden met
geheel ontoereikende middelen de restauratie aangevangen, die hoofdzakelijk be
stond in het wassen van de ruiten, het vernieuwen van het lood, het met olieverf
bijschilderen van het ontbrekende, of zelfs het aanvullen van ontbrekende delen
met stukken oud geschilderd glas, aan het in 1790 vergane raam ontleend en het
plaatsen of herstellen van traliewerk tot bescherming aan de buitenzijde, soms ook
het herstellen van stijlen en traceerwerk in Portlands cement
65
77 Ibidem, 8 (1874), p. 37
78 Ibidem, 8 (1874), p. 37