Een anti-climax...
De restauratie van de Goudse Glazen wordt in 1936 afgerond, Schouten is dan 84
jaar. Er zou nadien nog veel kritiek worden geleverd op zijn wijze van restaureren,
die zeker ingrijpend genoemd kan worden. Daartegenover staat dat hij door middel
van lezingen en het benaderen van sponsors enorm veel geld bijeenzamelde voor
de restauratie, Victor de Stuers heeft hem daar in oktober 1909 een compliment
voor gemaakt: ‘Gij zijt een echte toovenaar en Uw naam zal onafscheidelijk ver
bonden blijven aan de geschiedenis van de beroemde Goudsche Glazen ',92
Hij vervolgt: ‘Het werk is echter te omvangrijk om daaromtrent nu reeds eenige
zekerheid te kunnen geven. Met het resultaat dat we met het geheele onderglas zul
len mogen bereiken, ben ik zeer in m’n schik'.88 Hij nodigt de voorzitter van de
Restauratie-Commissie vriendelijk uit om een kijkje in zijn atelier te nemen. Op 22
september 1911 keurt de architect der Rijks-Museumgebouwen namens het minis
terie van Binnenlandse Zaken de restauratie van het Koningsglas goed.
In het werkverslag over het jaar 1911 staat: ‘Einde juni werd het herstelde
en gedeeltelijk nieuwe glaswerk van raam no. 7 geplaatst, waarmede een zeer be
langrijk werk tot stand kwam. Want van de thans levenden had niemand het over
gebleven onderste gedeelte, dat aan de vernieling des tijds ontkomen was, behoor
lijk kunnen zien. Thans is dit venster van reusachtige afmeting weer in zijn geheel
zichtbaar en bindt daardoor de reeks vensters in den noordermuur tot een geheel
tesamen'H Tijdens de periodieke werkbespreking op 9 december 1911 maakt één
der leden van de Restauratiecommissie de opmerking, ‘dat de weder daarstelling
van Glas no. 7 slechts als ‘terloops wordt vermeld, zoodat dit, een zoo belangrijk
werk, in het geheel niet meer naar voren wordt gebracht'Architect W. Kromhout
merkt op, '...dat hij niet enthousiast kan schrijven, wanneer hij niet bepaald in ver
rukking over iets is, doch acht zijn collega Cuypers beter in staat dit toe te lich
ten ’.90 Klinkt hier al verholen kritiek op de werkwijze van Schouten?
In zijn artikel ‘Het Zevende Goudsche Kerkglas’, dat verschijnt in ‘Archi
tecture’ doet Schouten verslag van deze restauratie, het kan worden beschouwd als
zijn apologie.91 Bij de overdracht van het Koningsglas aan de kerkvoogdij vertelt
hij de aanwezige pers iets over de wijze van restaureren: het sorteren van de dui
zenden glasscherven en de identificatie ervan aan de hand van de cartons; met in
het achterhoofd de vraag: ‘Hoe zou Dirck Crabeth, hoe zou Van Noort, hoe zou
Thibaut het vinden?’ om zich geheel te kunnen verplaatsen in de oude geest.
88 Ibidem 16. Correspondentie, brief 9 februari 1911
89 Ibidem 16. In de correspondentie van 1911: Omschrijving der in 1911 uitgevoerde werken
90 Ibidem, 66 (1911), p. 24
91 J.L. Schouten, ‘Het Zevende Goudsche Kerkglas’, Architecture 31, Amsterdam 1911, p. 247
92 AHGG CRJ 14. Correspondentie, brief 5 oktober 1909
69