Het einde van de meester
Noten:
26
Na een ernstige vermaning werd meester Hendrick zijn vaste zitplaats binnen het
doophek ontzegd, omdat '...over het een en ander erger/ijcke geruch-ten lopen in
de gemeijnte, en sich vete daer aen stooten'. Op 4 april 1647 kwam alles weer
goed. Na betoond berouw over zijn dronkenschap mocht hij weer aan het Heilig
Avondmaal deelnemen en tijdens de preek zijn oude zitplaats innemen.
1. Dit orgel kwam in de plaats van een instrument dat bij de kerkbrand van 1552 verloren
ging. Hendrick Niehoff was een telg uit een befaamd orgelbouwersgeslacht. Volgens het
contract zou het in 1557 worden opgeleverd, tegen de tijd van de Goudse kermis (eind juli);
het werd echter 19 december 1558. De aanneeemsom bedroeg 380 Carolus-guldens plus
200 pond kaas. Het orgel werd keer op keer verfraaid, niet alleen wat het geluid betreft,
maar ook met schilder- en verguldwerk. Nadat in 1736 het nieuwe Moreau-orgel in gebruik
was genomen, liet het oude instrument zich nog zelden horen. In 1745 werd het voor 1100
gulden verkocht aan de Lutherse gemeente te Gouda en kreeg het een plaats in de St.-
Joostkapel aan de Lage Gouwe. In 1904 kwam het in bezit van de Rooms-Katholieke kerk in
Abcoude, zij het in afgeslankte vorm; het orgelfront is daar nog steeds aanwezig. Hoewel
het pijpwerk ontbreekt, zodat het niet meer bespeelbaar is, straalt het nog iets uit van zijn
vroegere schoonheid. In de St.-Janskerk werd de toegang naar het Tiendewegportaal nog
lange tijd daarna aangeduid als 'de orgeldeur'.
Op 19 maart 1648 bleek, dat er weer 'kloppen en andere harde papisten op den
orgel gespeelt en gesongen hadden'. Er was nu geen meester Hendrick meer om
ter verantwoording te roepen, hij was namelijk kort daarvoor overleden [5]. De
kerkenraad, verontwaardigd en verontrust over dit optreden, drong er bij de
kerkmeesters op aan om herhaling te voorkomen. Men verzocht om bij de burge
meesters te gaan protesteren en te vragen of zij toch vooral geen 'paepsche
organist' wilden aanstellen.
Op 27 april 1648 ontving de weduwe van Hendrick Galtis van Hagerbeer het
laatste salaris van haar man, 125 gulden 'over een vierendeel jaers gagie van 't
spelen op den orgel, verschenen den laetsten maert 1648, volgens haere quitancie'.
De vacante plaats op de orgelbank werd ingenomen door een uit Zeven
bergen afkomstige organist, meester Gerbrant van Blankenberg 'van Texel'. Hij
vertoonde de kerkenraad 'seer goede en loffelijcke attestaties', zowel van de
magistraat als van het kerkbestuur van Zevenbergen 'aengaende sijn leeven,
handel ende wandel, als oock de bedieninge van sijn organistampt, gedurende
den ganschen tijt sijnder woninge daer ter p/aetse'. Het was tot dan toe niet
gebruikelijk dat een organist, die immers door het stadsbestuur werd aangesteld,
zijn getuigschriften ook aan de kerkenraad toonde. Gezien de ervaringen met zijn
voorganger ging men echter niet meer over één nacht ijs. Gerbrand woonde aan
de Oosthaven 34, in het huis genaamd 'De Olycan'. Hij vervulde zijn functie bijna
zestig jaar; na zijn overlijden op 29 september werd hij in de week van 3 oktober
1707 onder klokgelui in de St.-Janskerk begraven.