6
De 3 heeft het, na een arbeidzaam leven dat in 1938 begonnen was, nog enige
jaren na de oorlog volgehouden, maar was één van de eerste wagens die ver
kocht werd. Z'n eindbestemming vond hij bij de Fa. Koopmans in Rotterdam, waar
hij in 1951 gesloopt werd.
De wagen die het minste van de oorlog te lijden heeft gehad is de sierlijke 2. Deze
bus kwam het laatste met houtgas te rijden. De voorlaatste wagen met houtgas
was de hiervoor genoemde 23.
De 2, uitgerust met zijn zijklepmotor, die huilde alsof hij woedend was wanneer
hij in z'n tweede versnelling tegen de hoogte van Kortenoord op moest tornen en
meestal nog op z'n één verder moest, omdat 'het hem te veel was', zag er iets
anders uit dan de andere wagens. De neus was hagelwit, alleen de spatborden
waren rood en de rest was groen, behalve natuurlijk het traditionele witte dak.
Twee grote nikkelen vlaggestokken sierden de bumper, en de grote spatborden
zagen er even uitnodigend uit als een gemakkelijke fauteuil. Wanneer er binnen
dan ook geen plaats meer was waren er altijd liefhebbers te vinden die wel 'voor
op' gingen zitten. Het zitten op het gaskarretje was meer voor de durvers. Eind
1945 werd deze wagen verbouwd en werd zijn mooie neus ingekort, wat hem veel
van zijn lijn heeft doen verliezen.
De 2 heeft in de oorlog gefungeerd als invalwagen; wanneer de dienst dreigde
vast te lopen, kwam hij als een reddende engel uitkomst brengen... en soms zelfs
wel op benzine, voor zover de karige rantsoenering dat nog toeliet.
Na de oorlog, tot aan december 1947, heeft deze wagen veel gereden op het
traject Schenkel-Rotterdam en 's avonds voor het vervoeren van de schooljeugd,
met bijna altijd dezelfde chauffeur. Nog jaren heeft deze wagen de zogenaamde
korte 's-Gravenwegdienst Rotterdam-Nieuwerkerk gereden, maar zo langzamer
hand werd hij toch uit de dienst genomen. Voor Van Gog had hij het werk gedaan
en met een beetje medelijden in ons hart zagen we de wagen vertrekken naar de
Fa. C. Stok in Zwijndrecht.
De sterke 5 uit het voorgaande relaas was oorspronkelijk de 21. Na een droevig
ongeluk op zondag 23 februari 1941 kwam deze later terug onder nr 5. Van deze
wagen kan met recht gezegd worden: geslagen, maar niet vérslagen. Met de 23,
gedurende jaren z'n trouwe metgezel op de Gouda-lijn, verdween hij ook op 'dolle
dinsdag'.
De kleine 8 had een ietwat vreemd model in vergelijking met de andere bussen. De
lampen stonden aan het einde van de spatborden, net voor de bumper, wat het
geheel een hoge indruk gaf. De bekleding was rood en de twee banken die op de
achterwielen stonden verhieven zich als majestueuze zetels boven de andere. Van
deze wagen werd wel eens gezegd dat men er eerst een cent in moest doen om
hem aan de gang te krijgen en dit was eigenlijk waar. De schakelaar waarmee de
aanjager voor het houtgas aangezet moest worden was afgebroken en om contact
te kunnen maken moest er een munt in de kapotte schakelaar gezet worden, en
dan pas kon hij tien minuten gaan malen om zijn gasmengsel te kunnen verrijken.