t h l
11
De brand van de Nieuwe Kerk te Dordrecht. Schilderij van Jan Doudijn (1568)
55
Dat er twintig jaar voor de Reformatie kosten nog moeite worden gespaard om
het godshuis in zijn oude glorie te herstellen is bijzonder. Het geestelijk klimaat is
er al lang niet meer naar om rijk-geornamenteerde kerken te bouwen. De Sint-Jan
is echter niet alleen een bedehuis, maar ook een representatief kerkgebouw, dat
tevens dient als visitekaartje van het stadsbestuur!
De kerkmeesters komen een week na de fatale brand al met plannen om geld en
goederen ten bate van de herbouw in te zamelen. De bevolking geeft gul: geld,
zilverwerk in de vorm van knopen, gespen en sieraden en wat men verder kan
missen. In andere godshuizen binnen de stad wordt op zon- en feestdagen voor
dit doel gecollecteerd. Een boerderij uit kerkelijk bezit, gelegen in het Land van
Stein bij Haastrecht, mag met goedvinden van keizer Karel V worden belast met
een hypotheek van 2000 Karolus gulden. Het stadsbestuur draagt een steentje bij
door een gebruikelijke straf, de 'steenboete', gedurende een aantal jaren geheel
of gedeeltelijk te bestemmen voor de kerk. Gewoonlijk ontvangt de landsheer
daar 50% van, de andere helft komt ten goede aan de stad. Die boeten variëren
van 25.000 tot 100.000 stenen, die de veroordeelde tien stuivers per honderd
stuks kosten. De burgemeesters krijgen het verzoek om er bij de gildebesturen op
aan te dringen bij alle wegen van vrundtscappe, dat zij die kercke te bate zul
len willen comen met haer geit, zilver ende juwelen, soe dat behoort'. In 1552
vindt een bescheiden loterij plaats, die in 1554 op meer uitgebreide schaal wordt
herhaald.
I
l