81
De op 4 juni benoemde krijgsraadcommissie deed eerst verslag van haar overleg
met de commissie uit het vrijkorps; blijkbaar had men geen gras laten groeien over
de verstrekte opdracht. Het verslag was zeer verontrustend: in geval van oproer of
alarm zouden veel vrijkorporisten die tevens lid waren van de stedelijke schutterij,
weigeren zich naar hun verzamelpunt te begeven, en liever de boete betalen die op
deze overtreding stond. Andere schutters zouden wellicht hun voorbeeld kunnen vol
gen, wat tot gevolg zou kunnen hebben dat bij een noodsituatie de compagnieën be
roofd zouden zijn van de meest betrouwbare schutters (gezien door de ogen van de
krijgsraad). Dit zou de officieren in een zeer onaangename situatie manoeuvreren.
De krijgsraadcommissie oordeelde het van belang de magistraat over dit probleem
direct mondeling in te lichten en had daartoe een rapport samengesteld. Over de
inhoud van dit rapport (dat dus bedoeld was voor de magistraat) ging het tweede
deel van de krijgsraadvergadering.
Het rapport is zeer illustratief. Niet alleen geeft het ons een scherp en eigentijds
beeld van de aanhangers van de Oranjesociëteit, maar tegelijkertijd vertelt het ons
veel over de patriotse opstelling van het merendeel van de officieren der schutterij,
de krijgsraad, geleid door kolonel mr. Jacobus Blauw.11
Het rapport bestond uit drie delen. In het eerste deel werden recente oproerige
bewegingen in andere steden genoemd, zoals Amsterdam en Den Briel, waarbij
door een misleid en opgeruid gemeen burgers en zelfs regenten waren gemoles
teerd, en huizen en bezittingen geruïneerd. In deze situatie verkeerde Gouda nog
niet, maar, zo liet men er direct waarschuwend op volgen, er waren voldoende sig
nalen waaruit viel op te maken dat er niet veel voor nodig was om in dezelfde situa
tie te geraken. Ook in Gouda waren de gemoederen van sommige personen door
partijzugt en gevaarlijke animositeit namelijk al tot een bedenkelijk niveau verhit.
De auteurs doelden daarbij op de leiders (de commissarissen) en de overige leden
van de Oranjesociëteit. Om helder voor het voetlicht te brengen om wat voor soort
personen het hier nu precies ging, welke ideeën zij aanhingen en wat voor gevaren
die konden opleveren, gaf men in het tweede deel van het rapport een uiteenzet
ting van de maatschappelijke samenstelling en de politieke denkbeelden van de
Oranjesociëteit.12
Dit tweede deel vangt aan met fel van leer te trekken - in ongekend krachtige
bewoordingen - tegen de Oranjesociëteit en haar commissarissen. Zij waren de lei
ders van die burgers uit de stad die weinig bijdroegen aan de welvaart van Gouda.
Onder hen bevonden zich mensen van een ergerlijk gedrag, gespeend van alle ken
nis van regeringsvormen en die gekant waren tegen alle ingevoerde hervormingen
sinds 1780, die dan ook steevast gedwarsboomd werden. Daarnaast beschuldig
de men hen ervan het gedrag van de stadhouder boven alle twijfel te verheffen.
11 SAMH, Archief Krijgsraad, inv. nr. 11, 4 t/m 12 juni 1787, 18v-28r. Belangrijk: 21r-24v (7
juni 1787)
12 De patriotse gezindheid van de krijgsraad blijkt hier wel heel duidelijk, vooral door de ver
wijzing naar rellen en plunderingen te Amsterdam. Die vonden plaats op 29 mei 1787 en wa
ren zeker niet alleen veroorzaakt door de orangisten. Maar ook het patriotse De Post van den
Neder-Rhijn legde de schuld geheel bij de orangistische 'Bijltjes'. Dit paste goed in het patriot
se vijandbeeld. Theeuwen, De Post, 521