Het schriftelijk rapport werd twee dagen later, op zaterdag 9 juni, mondeling toe gelicht bij de magistraat. Die besloot, conform de aanbevelingen in het rapport, dezelfde dag een commissie te vormen uit leden van de magistraat en de krijgs raad, bestaande uit de volgende personen (allen patriotse regenten): Couperus, Van Toulon, Bisdom van Vliet en Teijlingen. De commissie kreeg als opdracht de problemen die waren ontstaan door het optre den van de Oranjesociëteit te bezien en daarvan verslag te doen aan de magistraat. Daarnaast moest men met voorstellen tot passende maatregelen komen. De com missie ging direct aan de slag. Besluiten van krijgsraad en magistraat aangaande de veiligheid (9 en 11 juni1787) Op diezelfde dag, 9 juni 1787, kreeg het vrijkorps van de magistraat eindelijk toe stemming vrij in en uit de stad te trekken, zelfs met medevoering van twee stukken veldgeschut. Hun verzoek daartoe (vervat in een rekest, op diezelfde dag ingediend bij de krijgsraad) werd nu wel goedgekeurd, terwijl hier in vroegere jaren (1785 en 1786) eindeloos, en zonder enig aanwijsbaar resultaat, over was vergaderd.14 Ande re tijden vroegen blijkbaar om andere oplossingen. De reden zal ongetwijfeld zijn geweest dat men thans, sterker dan vroeger, moest leunen op de gewapende macht van het vrijkorps. Daarnaast zal men een positieve re kijk op de militaire kracht van het vrijkorps hebben gekregen na de overwinning van een Utrechts vrijkorps tegen regimenten van Oranje in een treffen bij Vreeswijk op 9 mei 1787 (de slag bij de Vaart). Dat dit rekest uitgerekend op de 9e juni werd ingediend is mijns inziens geen toeval. De indieners vroegen om iets waaraan de magistraat op dat moment de meeste behoefte had: de zichtbare militaire aanwe zigheid van een politiek betrouwbaar korps, nu de schutterij op dit punt in gebreke leek te blijven. Het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de schutterij was inmiddels door de op 9 juni ingestelde commissie begonnen. Al op 11 juni stelde de commissie een acht tal maatregelen voor om, in geval van nood, te kunnen beschikken over betrouwba re schutters. Daarnaast wilde men een eventuele ontwapening van betrouwbare schutters voorkomen.15 Het meest opzienbarend waren wel de besluiten 1 t/m 4, die bepaalden dat bij on rust, oproer en dergelijke niet meer de schutterij als geheel onder de wapenen zou worden geroepen, maar alleen een vooraf geselecteerde groep uit de vier compag nieën, aangevuld met enige door de krijgsraad te selecteren vrijwilligers. Zelfs zou voor deze schutters een afzonderlijke plaats van samenkomst worden aangewezen. Ook zou het gebruikelijke alarmsignaal - het luiden van de klokken en het roeren van de trom - daarbij worden weggelaten. 14 SAMH, OAG, inv.nr. 218, Requestboek, 9 juni 1787; Archief krijgsraad, inv.nr. 11, 28r-28v (9 juni 1787) 15 SAMH, Archief Krijgsraad, inv. nr. 11, 4 t/m 12 juni 1787, 18v-28r; OAG 132, Kamerboeken, 115r-120r. De reeks besluiten van de magistraat, genomen in hun vergadering van 11 juni 1787, zijn als extract ook opgenomen in de notulen van de krijgsraad. 83

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 2006 | | pagina 13