100
De orangisten kwamen in het offensief. Sinds medio augustus 1787 was het zeker
dat Pruisen een militaire inval in de Republiek zou doen: op 17 augustus meldde
prinses Wihelmina aan haar broer, de Pruisische koning, hoe de inhoud van de
satisfactie moest luiden; begin september werd de tekst van Berlijn naar Wezel (het
hoofdkwartier van het Pruisische leger) verstuurd.
Vanaf begin september werd duidelijk dat deze Pruisische inval binnenkort kon
plaatsvinden: op 9 september werd bij de Staten van Holland de eis tot satisfactie
ingediend. Pruisen eiste binnen vier dagen antwoord. Dit had geen effect. Gevolg:
Op donderdag 13 september 1787 overschreed het Pruisische leger bij Nijmegen de
grens, op weg naar Holland, het eigenlijke doel van de aanval.
Uiteraard was de Oranjepartij in Holland van deze vreugdevolle ontwikkelingen op
de hoogte. De jonge Rotterdamse orangist Van Hogendorp reisde op en neer tussen
Wezel, Nijmegen en Den Haag, en stond in voortdurend briefcontact met de kop
stukken van de Oranjepartij. Dit spoorde ook de Goudse Oranjesociëteit tot actie
aan. Er zijn meerdere bewijzen dat men zich grondig voorbereidde om een beproefd
orangistisch actiemiddel toe te passen: uitoefenen van terreur via het in gang zet
ten van een grootscheepse stedelijke plundering, uit te voeren door een hiertoe
aangezet, zeg maar gerust: geregisseerd, grauw.
De intensieve voorbereiding bleek onder andere uit de vele reizen die Frederik van
der Hoeve, soms door andere leiders of commissarissen van de Oranjesociëteit be
geleid (zoals Nikolaas Grendel, een slager op de Elzenmarkt), naar Willem Bentinck
in Den Haag ondernam. Uit zijn bewaard gebleven reiskostendeclaraties (die hij bij
de penningmeester van de Oranjesociëteit indiende) blijkt dat hij van 23 augustus
tot 11 september, dus in nog geen drie weken tijd, drie keer naar Den Haag reisde
(van 23 tot en met 26 augustus, van 3 tot en met 5 september, en van 10 tot en
met 11 september).68 Waar al die reizen toe dienden bleek al snel.
Op donderdag 30 augustus brak het Burgerleger op. Niet oostwaarts naar Gouda
was het doel, maar men trok precies de andere kant op, het Westland in, en richtte
iets boven Naaldwijk op een stuk hoger gelegen droge zandgrond een nieuw leger
kamp in.
Waarschijnlijker is echter dat hier van een gerucht sprake is. In dat geval illustreert
deze brief dan vooral de vrees van de orangisten voor het Burgerleger; men zal on
getwijfeld hebben gevreesd een tweede "Delft" te worden. Hofhout kon niet nalaten
bij het minste of geringste vermoeden direct een alarmerend bericht naar zijn
Goudse partijgenoten te zenden.
Hoe dit ook zij, de feiten zijn dat ook na 28 augustus het Burgerleger niet naar
Gouda kwam, en dat het vrijkorps in Gouda nagenoeg afwezig bleef. Kortom, twee
essentiële obstakels voor een contra-revolutie in Gouda ontbraken. Daarnaast werd
de dreiging van een Pruisische inval steeds reëler. De orangisten konden hun plan
nen verder uitwerken. Ze bereidden een stedelijke omwenteling voor.
68 SAMH, Archief OVS, Ingediende rekeningen, inv. nr. 12