78
nog veele andere Bacchanten tot deze factie behoorende; en haar als dan voorzien
met eenige Reliquien van Zanthorst; als namentlijk: het napje van Sint
Breederoode,150 een lokje hair van Groenevelt,151 de lessenaar van Armijn,162 een
pen van de de Witten,153 en dat nog wel het voornaamste is, het krukje van den
grooten Sint Jan.154 En zullen, met deze wapenen voorzien,155 eendragtig aanvallen
op die van Zevenhuizen en Moercapel; dus haar laatste dag en uur gebooren zijnde,
zal het weezen: slaa dood, slaa dood. Wat zal dat een bloedige slagting maken on
der alle die burgeren, vergezelt met een ijsselijk krijgsgeschrei, en zullen 'er zoo
veelen afgemaakt werden, als 'er in de Synagoge der Jooden werden afgemaakt op
het feest van Haman.155 Een ijder zij gewaarschouwt en wagte zig voor Eusophus.157
160 De geuzenleider Hendrik van Brederode; de bedelnap (of geuzennap) was een bekend
symbool. In 1766 schreef Petrus Burmannus Secundus zijn Brederodius, een lofzang op deze
geuzenleider. Die werd gezien als een van de helden binnen de staatsgezinde traditie, en
werd als zodanig ook vereerd, vandaar dat de pamflettist hem spottend als een heilige ty
peerde. Buijnsters, Wolff Deken, 93-104.
161 Reinier van Oldenbarnevelt, de oudste zoon van Johan van Oldenbarnevelt, ook wel ge
noemd Reinier van Groeneveld, naar een van zijn heerlijkheden. Hij was, via zijn broer Wil
lem, betrokken bij een mislukte aanslag op prins Maurits. Hij werd aangehouden en in 1623
te Den Haag onthoofd.
162 Jacobus Arminius (1560-1609), bekend om zijn theologische debat met Franciscus
Gomarus over de leer van de predestinatie. Zijn aanhangers werden arminianen genoemd,
later (vanaf 1610) ook remonstranten.
163 De gebroeders Johan en Cornelis de Witt, in 1672 door het orangistische Haagse grauw
vermoord.
164 Johan ("Jan") van Oldenbarnevelt (1547-1619), raadpensionaris van 1586 tot 1618. Op 13
mei 1619 werd hij op het Binnenhof onthoofd. Steunend op een stok (het "krukje"), en bege
leid door zijn trouwe knecht Jan Francken, betrad hij het schavot. Met de gebroeders De Witt
gold hij als een van de kopstukken binnen de staatsgezinde traditie. Ook hij werd, net als
Hendrik van Brederode, door de pamflettist spottend als een heilige getypeerd. Overigens
drukten aanhangers zich in vergelijkbare taal uit. In 1772 schreef Betje Wolff haar gedicht De
onveranderlijke Santhorstsche Geloofsbelijdenis, waarin zij het gedachtegoed van deze kring
uiteenzette en verdedigde. Haar stijl (een geloofsbelijdenis) irriteerde de orthodoxe kerk.
Buijnsters, Wolff Deken, 98-102.
165 De pamflettist maakt de "relieken" van de staatsgezinde "kerk" belachelijk door ze wape
nen te noemen.
166 De beschrijving van dit "feest van Haman" treft men aan in het Oude Testament, het boek
Ester.
167 Hier wordt waarschijnlijk de Griekse fabeldichter Aesopus bedoeld, die leefde rond 550 v.
Chr. De tekst moet dan zo gelezen worden, dat de pamflettist hier stelt: Men wachte zich voor
lieden die fabeltjes vertellen.