15
Geen van de herberggasten was, na afloop van dit gevecht, bereid om een barbier-
chirurgijn te gaan halen om de ernstig gewond geraakte Thijs van der Prins te ver
binden. Tenslotte ging één van de herberggasten, Willem Gijsen, een varensgezel,
met Thijs van der Prins mee naar zo'n barbier-chirurgijn op de Oosthaven, die hen
doorverwees naar een collega in de Minderbroedersteeg. Hoewel ernstig gewond,
slaagde Thijs van der Prins er nog in die afstand te belopen. Toen nog wel. Maar de
ochtend daarop overleed hij alsnog aan de hem toegebrachte verwondingen, want
Jacob Barendse van Oudshoorn, zelf maar lichtgewond, had hem, zoals uit de lijk
schouwing bleek, levensgevaarlijk gekwetst, door hem diep in de linkerzijde, het
rechterdijbeen en de borst te steken, waardoor twee aderen van de milt waren
doorgesneden en één van de longen was doorboord.
Maar deze, achteruit lopend, ontweek die steken zoveel mogelijk, tot hij voelde dat
hij aan zijn voorhoofd geraakt werd. Daarop trok hij zelf ook zijn mes en dreef, al
stekend, Thijs van der Prins achteruit, tot in het voorhuis toe. Goossen Scheffer,
daar nog bezig, moest tenslotte met de scheistok - een stok waarmee men vech
tenden uit elkaar kon drijven - tussenbeide komen, waarbij hij zelf door één van de
vechtenden in zijn hand gestoken werd.
Direct na de dood van Thijs van der Prins ging de baljuw, tevens schout van de stad
Gouda, Mr. Melchior Snels, zich, zoals gebruikelijk, met de zaak bemoeien, door
Goossen Scheffer en alle herberggasten die op de avond van de tweede oktober ge
tuige waren geweest van de vechtpartij tussen Thijs van der Prins en Jacob Barend
se van Oudshoorn, een verklaring af te laten leggen, die ze met een eed moesten
bevestigen. Daarbij kwam toen precies naar voren, wat hiervoor al is vermeld.1
Nadat de schepenen van Gouda kennis hadden genomen van deze op schrift ge
stelde verklaringen, kwamen ze al op 5 oktober 1723 tot een conclusie, die direct en
zonder meer in het Crimineel Vonnisboek werd opgenomen.2 Deze conclusie betrof
dan niet Jacob Barendse van Oudshoorn; daarvoor waren rechtshandelingen nodig,
die veel meer tijd vergden.
In het kort komt deze conclusie er op neer, dat Thijs van der Prins, het uiteindelijke
slachtoffer, vooreerst met een mes gewapend, iemand had aangevallen die hem al
leen maar op zijn wangedrag had willen wijzen en hem ook in eerste instantie niet
had willen aanvallen, waarvoor Thijs van der Prins, zij het dan ook posthuum, dien
de te worden gestraft.
De oorspronkelijke tekst in het Crimineel Vonnisboek geeft duidelijk weer, hoe deze
straf moest worden voltrokken, zodat het wel het beste lijkt, deze tekst hierna in
zijn geheel weer te geven.
1 RA 157. fol. 200
2 RA 12. fol. 12 v.