12 Stadsapotheek In 1649 ondernam Bloncq een poging tot het vestigen van een vaste apotheek voor het gasthuis. In de vroedschapsnotulen van 12 juli 1649 staat in dat verzoek onder meer '...dat seeckere apoteecq soude mogen werden geordonneert aen de welcke de ordinantiën van doctoren buyten het gasthuys soude mogen [worden] geadres- seert...' In 1655 ging zijn wens in vervulling, met ingang van 1 april werd Dirck Vlack apotheker van de 'winckel van medicamenten'. Bloncq was zeer bevriend met de apotheker Gerrit Jansz Schade, die behoorde tot de eerlykste, welvarenste luyden ende burgers deser stede', die 'de voortreffelickste ende voornaemste apo- thekerswinckel' van Gouda bezat. Het epitaaf van Bloncq Het jaartal 1651 laat zien dat het epitaaf aan de muur onder glas 9 al tijdens het leven van Bloncq werd aangebracht, acht jaar voor zijn overlijden. Centraal in de voorstelling zit een vrouw met een juk op de schouders, in de rechterhand een in leer gebonden boek met koperen sloten, de linkerhand los om de hals van een schaap geslagen. Op de borst draagt zij een schild met de tekst uit Romeinen 4: 4, 5 en 6: 'Want al wat tevoren geschreven is, dat is tot onze lering te voren geschre ven, opdat wij door lijdzaamheid en vertroosting der schriften hoop hebben zouden. Doch de God der lijdzaamheid en der vertroosting geve u, dat gij eensgezind zijt onder elkander naar Christus Jezus, opdat gij eendrachtig met één mond mag ver heerlijken de God en Vader van onze Here Jezus Christus'. 2 Een voorbeeld hiervan staat in de kerkrekening van 1687: 'Aan zand, arbeidsloon, metse laars, opperlieden en arbeiders om 't zand te kruien etc. 1053.5.8. Voor de rentmeester 75.-.- en voor de koster 25.-.-. Omslag over 1213 particuliere graven en 719 kerkgraven huur- graven) 1178.5.8. Graven en grafschriften Bloncq maakte grafschriften voor zichzelf, familieleden, kennissen en vrienden. Ze werden in 1941 gepubliceerd in het Tijdschrift voor Geneeskunde. Vóór 1635 bezat Bloncq een graf in de Oude Noordzijde, dat in dat jaar werd verkocht aan 'Pieter Pietersz Roscam, sijn swager, kleermaker, met consent van Bloncq'. De relatie is onduidelijk, waarschijnlijk betreft het hier een andere eigenaar. Voor de twee graven in het koor liet Bloncq zijn instructies schriftelijk vastleggen: ze mochten niet verkocht worden, maar moesten altijd in bezit van de 'vrinden' fami lie) blijven: 'Nu dr. M. Bloncq getekent, noch bij sijn vrinden verkocht, maer moet al- tijt blijven aen naeste vrinden van oud-burgemeester, volgens een acte, leggende in de lade nr. 30 [bij de] deur.' Soms was een algehele ophoging van de kerkvloer nood zakelijk, omdat de graven na verloop van tijd inzakten. Er werd een ploeg werklieden aangenomen en er werden talrijke schepen met zand besteld. Het was een kostbare zaak, die op de eigenaren van de graven werd verhaald. Ook de stadsdoctor ontkwam daar niet aan: 'Dr. M. Bloncq, schepen, dat hij de kerck gegeven heeft vijftich gulden om daermede te betalen de oncosten over verhoogen ende repareren van de twee voorszeide graven, als andere extra ordinaris oncosten daer op vallende, 1652.'2

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 2009 | | pagina 14