19
Toen het licht geworden was gingen de stedehouder, Andreas van Bovene en Jan
Starrenburg die schuit eens bekijken. Het bleek een grote pijpmakersbok te zijn,
waarmee men vrachten kon laden en lossen, vastgelegd aan het onderstel van een
slijpsteen die achter de werkplaats aan de waterkant stond. In de schuit lagen alleen
maar een leeg zeildoeken zakje, een lege oliefles en een gebroken lat, zodat er verder
weinig te onderzoeken viel.
Tussen 14 en 18 november 1807 werd Gerrit Boot verschillende malen door de
hoofdofficier van de stad Gouda, Mr. Willem Bolding, verhoord. Bij deze verhoren
waren ook twee leden van het Goudse comité van Justitie aanwezig, te weten de
heren Mallaert en Van Bovene. Deze laatste was de Hermanus van Bovene die door
de aangeklaagde op een zo listige manier was bestolen.1 Bij die ondervragingen
kwam weer naar voren dat de 40-jarige Gerrit Boot, voordat de nachtelijke diefstal
len begonnen waren, anderhalf jaar als knecht bij Hermanus van Bovene had ge
werkt, waarbij bleek dat hij toen reeds zijn werkgever had bestolen. Daarbij was hij
een keer tegen de lamp gelopen en ontslagen. Dit had hem er echter niet van
weerhouden om na enige tijd, zij het dan op een andere manier, met die diefstallen
door te gaan. Hij wist immers, dat hij op een gemakkelijke manier in de werkplaats
van zijn oud-werkgever kon komen, omdat de deur ervan niet echt op slot zat. Altijd
in de nacht er op uittrekkend en met een weggenomen schuit er naar toe varend,
had hij in een betrekkelijk korte tijd tienmaal zijn slag kunnen slaan, zonder dat
iemand er ook maar iets van gezien of gehoord had.
Zijn buit had voornamelijk bestaan uit allerlei planken, maar ook uit krijtwit, olie en
vernis voor het witwerken. Vandaar dus de oliefles en het zeildoeken zakje voor het
krijtwit die de stedehouder en Andreas van Bovene in de pijpmakersbok hadden aan
getroffen. Een gedeelte van de gestolen planken had hij zelf verwerkt, een ander deel
had hij door zijn zwager laten verkopen bij het erf of veilinghuis op de Zeugstraat.
Die zwager, Age Visser, een broer van zijn vrouw Anna Visser, was overigens volko
men onkundig van het feit dat de planken gestolen waren, hoewel het beslist geen
afvalhout was dat hij zijn zwager had laten verkopen. Want de laatste verkoop had
zes gulden en acht stuivers opgebracht; voor die tijd, en zeker voor hem, een flink
bedrag, waar hij heel wat van kon kopen.
Op de vraag van de hoofdofficier, of hij er van te voren rekening mee had gehouden
zich op een gewelddadige manier te verzetten als hij betrapt zou worden, antwoordde
Gerrit Boot, dat zoiets beslist zijn voornemen niet was geweest. En ten slotte ge
vraagd naar de reden van zijn gepleegde wandaden, verklaarde hij dat het de armoe
de waarin hij met zijn gezin verkeerde was geweest die hem daartoe had gedreven.
Op 18 november 1807 moesten Andreas van Bovene en Jan Starrenburg ten over
staan van het voltallige college van schepenen van Gouda een beëdigde verklaring
afleggen over hetgeen er in de nacht van 11 november was gebeurd; dit ook ten be
hoeve van de hoofdofficier Mr. Willem Bolding, in verband met het opstellen van de
aanklacht.2
1 SAMH, RA 175, fol. 23 vo
2 SAMH, RA 144, fol. 82