29
Globaal gezien was het een gangbare manier voor schenkers van gebrandschilderd
glas om zichzelf te representeren. Twee dingen vallen echter op: Margaretha van
der Marck koos niet, zoals meestal werd gedaan, haar naamheilige Margaretha van
Antiochië als schutspatroon, maar de heilige martelares Catharina van Alexandrië;
nog opvallender is dat zij ter rechterzijde van haar man knielt ('heraldisch rechts',
voor de toeschouwer links). Dat was ongebruikelijk; doorgaans stond of zat de man
aan de beste kant.2
Wat de patroonheilige betreft kan onze kennis over de totstandkoming van het glas
in combinatie met de levensloop van de schenkers uitkomst bieden. Al in 1562 reis
de Wouter Crabeth naar Den Haag om de portretten van Jean de Ligne en Willem
van Oranje te maken ten behoeve van te schenken glazen in de Sint Jan,3 maar
kennelijk werd de schenking van de eerste om welke reden dan ook geannuleerd,
want zes jaar lang gebeurde er niets meer (over Willem van Oranje verderop meer).
In 1568 kwam Jean de Ligne om, toen hij in opdracht van Alva naar het noorden
trok, omdat Adolf van Nassau in de buurt van Heiligerlee zijn troepen aan het ver
zamelen was. De slag bij Heiligerlee werd gewonnen door de opstandelingen, en
zowel De Ligne als Adolf van Nassau kwamen erbij om.4
Het lijkt erop dat de dood van haar man voor Margaretha van der Marck reden was
om zijn oude belofte alsnog te vervullen en het glas tot zijn memorie te stichten. De
afwijkende keuze voor St. Catharina als patroonheilige moet samenhangen met de
memorie van haar echtgenoot. Jean de Ligne was namelijk heer van Zevenbergen
en Margaretha had na zijn dood alles in het werk gesteld om zijn lijk, dat aanvanke
lijk in de kerk van Heiligerlee ter aarde was besteld, naar de Zevenbergse te laten
overbrengen, waar ze een fraaie stenen tombe voor hem liet vervaardigen. De pa
troonheilige van deze kerk was St. Catharina.5
Maar een en ander verklaart nog niet waarom Margaretha er voor koos om zichzelf
de meest prominente plaats te geven - het eerbetoon aan haar man had kennelijk
een plaats in een hoger plan. Het oprichten van gedenktekenen heeft meestal maar
gedeeltelijk te maken met het verleden; de oprichter wil er doorgaans iets mee in
het heden. Maar voordat we aan de oplossing van dit probleem toekomen, moeten
we iets meer weten over de locale context en de motieven van schenkers in het al
gemeen.
Nadat de Sint Janskerk, Gouda's monumentale parochiekerk, in 1552 volledig was
uitgebrand, was men al snel begonnen met het volledige herstel van het gebouw,
waarbij de campagne tot herbeglazing prioriteit had. De uitvoering van het project
werd toevertrouwd aan Dirck Crabeth, Hollands meest vooraanstaande glasschilder
in zijn tijd en bovendien een ingezetene van Gouda. De taak was te omvangrijk
voor een atelier - in de loop der jaren werden ook zijn broer Wouter Crabeth en ate
liers buiten Gouda ingeschakeld. In het koor werd in 1555 het eerste glas alweer
geplaatst, een schenking van de bisschop van Utrecht, Joris van Egmond. Dit was
glas 15: de Doop in de Jordaan (zie volgende pagina).
2 Van Bueren 1999, passim
3 Van Eek, Coebergh-Surie en Gasten 2002, p. 132
4 Maes-De Smet 2006, p. 39
5 Van Eek 2002, p. 124