8
De uitdagingen van de negentiende eeuw
De Nederlandse pottenbakkers moesten het hoofd bieden aan de nog steeds voort
durende concurrentie van Duits importaardewerk. Het was de tijd van de klachten
over de talloze straatventers die het aan de man brachten. Vervolgens was er een
afnemende vraag naar aardewerk voor de huishouding. Andere materialen, zoals
geëmailleerd ijzer, deden hun intrede, met name op het gebied van het kookgerei,
en toen vanaf 1850 de Maastrichtse aardewerkfabrieken met hun grootschalige
productie voet aan de grond kregen werd de situatie voor veel pottenbakkers
penibel.
Toch waren er ook in deze eeuw kansen voor de bedrijfstak. Daarvan getuigden di
verse nieuwe stichtingen, voornamelijk buiten de vier grote centra. We noemden al
de fabrieken in Gelderland en Overijssel met de Frankforter potten als vertrekpunt.
Anderen specialiseerden zich in niet-huishoudelijk aardewerk, zoals bouwornamen-
ten, schoorsteenpotten en vooral bloempotten voor de tuinbouw. Zij noemden zich
dikwijls terracottafabrikant.
Ook binnen het segment van het huishoudgoed waren er mogelijkheden voor wie
oog had voor de vraag van de consument. De oude centra, die lange tijd heer en
meester waren, verloren juist in deze tijd veel van hun terrein. Het leek de wet van
de remmende voorsprong, die ervoor zorgde dat de Brabanders en Friezen in een
afvalrace verwikkeld raakten, enkele goede overlevers daargelaten. Zo daalde in
Workum het aantal van meer dan twintig bedrijven pijlsnel en resteerde er uiteinde
lijk na enkele faillissementen alleen de firma De Boer.
In de negentiende eeuw werden zowel de pijpenmakers als de pottenbakkers met
nieuwe problemen geconfronteerd. In de pijpenbranche ging het niet goed. Door
buitenlandse concurrentie, die deels gesteund werd door importheffingen, liep de
export terug. Het aanboren van nieuwe markten, zoals West-Afrika in de tweede
helft van de negentiende eeuw, kon dat niet compenseren. Ook veranderende
rookgewoonten - de opkomst van sigaar en sigaret - leidden tot een snelle daling
van het aantal bedrijven. Een deel van de overblijvers stelde zich teweer door fusies
te realiseren, met aanzienlijke verschillen in bedrijfsgrootte als gevolg.
Dankzij de succesvolle namaak hebben de Goudse pottenbakkers kans gezien de
dreiging van de importstroom te pareren en zelfs om te zetten in een voordeel: de
populariteit van het nieuwe kook- en bakgerei leidde ertoe dat Gouda een belangrij
ke speler werd op een terrein waar de Brabantse collega's tot dusver domineerden.
Hoe populair het Frankforter aardewerk was - en bleef - blijkt uit de boekhouding
van pottenbakkerij De Star, toen gedreven door Pieter Goedewaagen. In de jaren
zestig van de negentiende eeuw maakten de Frankforter potten tenminste 95% van
de omzet uit; het aandeel van het 'gewone' Goudse aardewerk schommelde tussen
de 0,75% en 3%.16
16 SAHM, Archief Goedewaagen, inv.nr. 119