12
Van buiten de potten- en pijpenkring kwam Adrianus Jonker. Deze schipper en
koopman wist met zijn handel en investeringen in onroerend goed en diverse be
drijven een fortuin te vergaren. Hij kocht drie pottenbakkerijen: de Frankforter pot
tenbakkerij van Deodorus Jansen aan de Turfsingel in 1838, Het Hert aan de Raam
in 1864 en De Gouden Leeuw aan het Jacobserf in 1868. Zijn zonen Krijn en Corne
lls hebben ze jarenlang samen beheerd en hadden daarnaast een groothandel in
aardewerk; de familie bezat verder een windmolen en een steenkolenhandel.
De schaalvergroting werd niet gerealiseerd door grote nieuwe fabrieksgebouwen
neer te zetten. Sterker nog: zowel de potten- als de pijpennijverheid ontwikkelde
zich tot de twintigste eeuw op de bestaande locaties in gebouwen die vaak al sinds
de zeventiende eeuw zonder onderbreking in gebruik waren geweest. Geleidelijk
werd er verbouwd en aangebouwd om de groei te accommoderen. Pas na 1900
ontstond er nieuwe grootschalige bebouwing, zoals van Goedewaagen aan het
Jaagpad en Jonker aan de Turfsingel.
Niet alleen het assortiment werd vernieuwd, ook de bedrijfsvoering werd aangepast.
Deze procesinnovatie zou Gouda een definitieve voorsprong geven op zijn concur
renten. Het betrof een geleidelijke schaalvergroting, die kostprijsverlagend werkte
en mechanisering vergemakkelijkte. Niet de traditionele pottenbakkers hebben dit
proces vormgegeven, maar enkele grote pijpenmakers. Er is al gewezen op de pro
blemen waarmee zij te kampen hadden en zij begonnen pottenbakkerijen op te ko
pen. Daarmee wilden zij enerzijds controle over ovencapaciteit verwerven, ander
zijds het bedrijfsrisico over meer branches spreiden.
Zo kocht Cornells Prince in 1807 een gedeelte van De Gouden Hespel, een potten
bakkerij aan de Nieuwehaven. Zijn zonen Jan en Gerrit verwierven later het hele
bedrijf, en daarnaast in 1833 De Spaarpot aan de Raam en in 1844 De Berg aan het
Nonnenwater, de Frankforter pottenbakkerij van Johannes Gibbon en zijn opvolgers.
In 1858 verdeelden de broers hun bezit, waarna Gerrit in 1872 aan zijn aandeel De
Roode Leeuw in de Houtensteeg toevoegde.
Overigens beperkten de Princes zich bij de opbouw van hun imperium niet tot de
fabricage van pijpen en potten, het streven naar risicospreiding leidde ertoe dat ze
daarnaast korter of langer eigenaar waren van een kleingarenspinnerij, lijnbanen,
een loodwitfabriek en een patentoliefabriek. Voorts was er een bloeiende handel in
looderts en andere grondstoffen.
De pijpenmakersfamilie Sparnaay kocht in 1845 een pottenbakkerij aan de Raam en
exploiteerde daarnaast een kleingaren- en een sigarenfabriek. Al in 1831 werd de
naam van de familie Zwartjes verbonden aan de pottenbakkerij aan de Drapier-
straat. Tobias en Pieter Goedewaagen, respectievelijk schipper en pijpenfabrikant,
namen in 1853 De Star aan het Zwaansgat over. Zij en hun nazaten bouwden een
groot bedrijf op en beperkten zich daarbij tot het produceren en verhandelen van
alle soorten van keramiek.17
17 D.H. Duco, Koninklijke Goedewaagen 1779-1982, een veelzijdig ceramisch bedrijf. Leiden
1999