13 Overleven met kunstaardewerk Terwijl het aantal fabrikanten afnam groeide de gemiddelde omvang van de potten bakkerijen, waardoor ze tegen het eind van de negentiende eeuw beduidend groter waren dan die van hun Friese en Brabantse concurrenten, die ook op het gebied van de mechanisering ver achter waren gebleven. Hoe valt te verklaren dat juist enkele pijpenmakers dit soort ondernemerschap in troduceerden, waardoor in feite een aantal pottenbakkerijen van de ondergang werd gered? Zoals gezegd kwam hun gedrag voort uit de wens ovencapaciteit in eigen hand te hebben en risico's te spreiden. Daarbij beschikten ze over kapitaal en hadden ze ervaring met schaalvergroting. De pottenbakkers speelden in dit proces een ondergeschikte rol, mede omdat bij veel van de overgenomen bedrijven geen geschikte opvolger voorhanden was. Tegen het eind van de negentiende eeuw deden zich in Nederland opmerkelijke vernieuwingen voor op het gebied van de kunstnijverheid. Nadat eerder in Delft vrijwel de gehele plateelindustrie te gronde was gegaan, moderniseerde de laatst overgebleven fabriek, De Porceleyne Fles, zijn assortiment in artistieke richting, terwijl in Den Haag in 1883 door een van zijn oud-medewerkers, de Duitser W.W. von Gudenberg, het initiatief werd genomen tot de oprichting van de fabriek Rozen burg.18 De aangetrokken kunstschilders en modelleurs creëerden een succesartikel dat navolging vond in Purmerend. In 1897 sloot Gouda zich hierbij aan. De stad liep hiermee weliswaar niet voorop, maar bleek uiteindelijk wel een betere voedingsbo dem te bieden voor uitbreiding en bestendiging van dit soort experimenten. Im mers, in Gouda was rond 1900 nog steeds een bloeiende keramische industrie aan wezig met pottenbakkers en pijpenfabrikanten, voor wie productvernieuwing zeer welkom was en die de mogelijkheden hadden hierin te investeren. Het opnemen van kunstaardewerk in het repertoire werd in deze tijd een overle vingsstrategie die vrijwel alle in Nederland nog overgebleven fabrikanten van grof aardewerk hebben beproefd. In Friesland specialiseerde men zich in het kerfsnee- werk, dat meer dan dertig jaar zeer gewild was bij de gegoede randstedelijke bur gerij. Andere pottenbakkers, bijvoorbeeld Mobach in Utrecht, Augustijn in Bergen op Zoom en Andrée in Apeldoorn, verlegden het accent van het utilitaire naar het deco ratieve en ontwikkelden nieuwe modellen en glazuren. Ze bleven daarbij trouw aan het handgedraaide, ambachtelijke werk. In Gouda was het de aardewerkfabrikant Adriaan Jonker Krijnszoon die zich als eer ste in het nieuwe avontuur begaf, samen met Egbert Estié, die al eerder de Purme- rendse fabriek in gang had gezet.19 Zo kwam de plateelbakkerij Zuid-Holland tot stand, waarvoor Jonker twee van zijn drie pottenbakkerijen, te weten Het Hert en de Gouden Leeuw, inschakelde. 18 Maijan Boot e.a. (reds.), Rozenburg 1883-1917. Geschiedenis van een Haagse fabriek. Den Haag 1983; Yvonne Brentjens, Rozenburg, Plateel uit Haagse kringen.(1883-1917). Den Haag/Zwolle 2007 19 Nicolette Sluijter-Seijffert (ed.), N. V. Koninklijke Plateelbakkerij Zuid-Hoiiand. Gouda/Zwolle 1994

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 2010 | | pagina 15