De expansie van Friesland en West-Brabant 4 Dat er in Gouda in en na 1700 nog meer dan 20 pottenbakkers actief konden zijn met een bovenregionale afzet is geenszins vanzelfsprekend. Er was inmiddels een grote dreiging aan de horizon in de vorm van de expansie van twee andere groei ende productiecentra: Friesland en Oosterhout. Naast deze twee nieuwkomers was Bergen op Zoom al veel eerder een partij op de nationale markt. Vooral de Friezen werden als een bedreiging ervaren. Naar de ondergang van het pottenbakkersambacht in de provincie Holland in de tweede helft van de zeventiende eeuw is nog geen compleet onderzoek verricht, maar zoveel is zeker dat in steden als Delft, Rotterdam en Leiden de pottenbakkers zich niet konden handhaven, nadat al eerder in de Noord-Hollandse steden veel ver loren was gegaan.7 In 1686 is nog gepoogd om via een verbod van de uitvoer van potaarde naar Friesland het tij te keren, echter tevergeefs.8 Het is de vraag of deze maatregel wel effectief was. Het gevaar school niet alleen in de export van potklei, maar vooral in de goede kwaliteit van het Oosterhoutse en Friese aardewerk, de re latief lage prijs en het goede distributiesysteem. De lagere prijs is te verklaren uit de productieomstandigheden, die gunstiger waren dan in de Hollandse steden: ar beidskrachten en onroerend goed waren er goedkoper, in Friesland ook de turf. De distributie werd verzorgd door een snel groeiende armada van Friese en Ooster houtse schippers, die de potten door grote delen van het land transporteerden en zich tot zelfstandige kooplieden ontwikkelden. In Oosterhout was het aantal bedrijven aan het eind van de zeventiende eeuw ver gelijkbaar met dat in Gouda, zo'n 25 stuks. De aardewerkproductie per bedrijf was er echter tweemaal zo groot, omdat er geen ovencapaciteit behoefde te worden ge reserveerd voor de pijpenmakers. In Friesland groeide het aantal pottenbakkerijen in de loop van de achttiende eeuw tot circa 50 en er vond een ruimtelijke concen tratie plaats in de zuidwesthoek van de provincie, met Workum en Sneek als be langrijkste steden. Dat Gouda zich niettemin als enige Hollandse stad als een krachtig centrum kon ontwikkelen en zich lang op het niveau van de zeventiende eeuw kon handhaven is uitsluitend te danken aan de samenwerking met de pijpenmakers. Ondanks veel ge kibbel slaagde men er in om een vast tarief af te spreken waarvoor de pottenbak kers de met pijpen gevulde potten bakten die de pijpenmakers aanleverden; lange tijd bedroeg het bakloon zeven stuivers per pot. Daarmee werd een evenwicht tot stand gebracht: het stelde de pijpenmakers in staat om op de nationale en interna tionale markt met succes te opereren, terwijl de pottenbakkers met het aardewerk dat ze in de resterende ovenruimte bakten de concurrentie met de Friezen en Bra banders aankonden, wat anders niet zou zijn gelukt. 7 Zie voor Delft: M.C. Roodenburg, De Delftse pottenbakkersnering in de Gouden Eeuw (1575- 1675). Hilversum 1993 8 Zie voor de problemen met de import van Fries aardewerk en het verbod op de export van potaarde de Resoluties van de Staten van Holland; SAHM, Stadsarchief Gouda, inv.nr. 3304, f.538 van 26 september 1686 en inv.nr. 3307, f.269 van 7 mei 1689.

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 2010 | | pagina 6