16
De herberg genaam Het Boskoop en De Salm, welke ruijters alhier op stadskoste
geweest hebbe, zoodat het plundervolkje, welke meestal leede van de oranjesocitijd
zijn, bedroogen waare, want in plaats van de soldate te zien de stad uijt marschee-
re, zag men alle avonde met het luijde van de poortklok de ruijterij patroilleere
langs de straate tot laat in de nagt, dat eenig vrees onder 't oproerige prinsevolkje
verwekte, want reeds de schilderhuijse voor particuliere buurte en tot bevijleging
van sommige huijse, en daarvoor de schildwagt voor betaalde, waar van gemeld is,
waare weggenoome en gemelde soldate zodaanige poste na den 8 februarij niet
mogten waarneemen.
[9v] Op dingsdag den 26 februarij was er reeds tijding in de stad, alsdat diezelven
dag de commissarisse van zijn doorlugtig hoogheid de heer erfstadhouder verwagt
wierde. Egter liep zulks aan tot in den avond omtrent halv zeeven uure, toen in
twee koetse, zonder eenige staatsie, in hun logiment arriveerde, dat niet geschiede
zonder den gewoone galm van Hoeze, hoeze, Oranje boven.
Des avonds was er een groote maaltijd op de socitijdkaamer voor de leede van ge
melde oraniesocitijd, zodat de commissarisse en de meeste leede van gemelde soci-
tijd bij het arriveren van hun Ed. Mogende precent waare, die hun Ed. Mo. met al-
lerlij zoort van complimente hebbe verwelkomt, zodat diezelvde avond hun Ed. Mo
gende nog een contra-visite ginge aflegge bij de leede van gemelde oraniesocitijd,
die van hun Ed. Mogende wierde versekert, dat de beswaare van de burgerij na ge-
noege door deeze komst van hun Ed. Mogende zoude geschikt worde.
Woensdag den 27 februarij ginge alle de leede van den nieuwen krijgsraad, voorge
gaan door de heer collenel Van der Does en gevolgd door alle de opnieuw aange
stelde sersjante, alle in hun univorm gekleed, hun Ed. Mogende verwelkomme. Alzo
gemelde krijgsraad nog niet wettig was aangesteld, [lOr] zoo wierde gemelde heere
van den krijgsraad beneevens alle de nieuw aangestelde sersjante van hun Ed. Mo
gende voor wettig verklaart.
De leede van gemelde oranjesocitijd, niet beeter weetende of de regering zoude
donderdag den 28 februarij veranderd worde, bragte daartoe alles in gereedheijd
om hunne vreugde daar over te betoenen, zoo door het uijtsteeke van de gemelde
vlag voor de gemelde socitijd als door de versierde kroontjes en bogen voor de par
ticuliere huijse. Maar dat niet geschiede; kwam den volgende nagt tusschen don
derdags en vrijdag een statenbode in de stad. Op de tijding van gemelde bode ver
trekt een van de heere commissarisse, de graaf Van Bentinck,33 na Den Haag, vrij
dagmorgens ten 10 uure den 29 februarij.34
Saturdag den 1 maart, smorgens om 4 uure, quam gemelde heer graaf Van
Bentinck als een dol uijtzinnig mensch in de stad rijde; aan 't rijtuijg waaren eeni
ge brandende flambouwe vastgemaakt, daardoor eerst den landman, die om 't
vee te helpe smorgens vroeg op zijnde, op het gezigt van verre schrik en vreese
wierd aangejaagt, en verschijde luijde binne de stad, op 't gezigt van het schijnsel
door de glaaze van de huijse, in verbeelding zijnde dat de stad in brand stond.
33 Jonkheer Willem Gustaaf Frederik, graaf van Bentinck, heer van Rhoon en Pendrecht. In de origi
nele tekst van het Dagverhaal maakt de auteur er iets anders van. Hij schrijft de naam fonetisch
als: Van Bentum.
34 1788 was een schrikkeljaar.