56 Op 13 juni 1428 gaf Jacoba aan de Goudse burgerij een viertal privileges. Ten eer ste mochten de inwoners van diverse omliggende plaatsen tegen betaling 'land- poorter' van Gouda worden, met alle voorrechten van Goudse poorters. Ten tweede werd het de burgerij van Gouda toegestaan elk jaar vier tresoriers te belasten met het beheer van de financiën van de stad. Ten derde mochten poorters die Gouda verlaten hadden altijd vrij terugkeren, tenzij ze door de schepenen veroordeeld wa ren. En ten vierde kregen de Goudse poorters het recht om tollen voorbij te varen zonder aan te leggen, als ze tenminste geen tolbaar goed vervoerden, en hun zeilen streken en "oorlof" riepen. De oorkondes van mei en juni 1428 Er is een grote schaarste aan bronnen over de periode die we hier bespreken. Dat komt door de grote stadsbrand van 25 augustus 1438, die Gouda bijna volledig in de as legde. Slechts vijf huizen zouden zijn gespaard. Bij deze brand moet een groot deel van het stedelijk archief verloren zijn gegaan. Stadsrekeningen, vaak een goede bron voor lokale geschiedschrijving, zijn er niet uit de tijd vóór 1437. Dat de brand omvangrijk was, bleek ook uit de reactie van de landsheer: Filips de Goede gaf ontheffing van beden en lasten, en vroeg in april 1439 zelfs aan diverse stads besturen of ze Gouda wilden helpen bij de herbouw van de Sint Jan.27 Gelukkig zijn enkele stukken wel bewaard gebleven, waaronder twee oorkondes uit 1428. Kort voordat de Zoen van Delft werd gesloten, waarschijnlijk tijdens de on- derhandelingen, heeft Jacoba ze laten opstellen. Vermoedelijk zag ze aankomen dat haar gezag in Gouda en omstreken ten einde liep, en heeft ze haar getrouwen wil len belonen. Een andere mogelijkheid is dat Jacoba de verdediging van de stad heeft willen stimuleren, want, zoals gezegd, Filips de Goede zou Gouda best eens kunnen gaan belegeren. Hoe dan ook, de burgers of poorters van Gouda kregen een aantal privileges, evenals de schutterij van de stad. Om politieke redenen moest Jacoba in 1428 akkoord gaan met de Zoen van Delft. Haar huwelijk met Jan IV van Brabant - overleden op 17 april 1427 - was uiteinde lijk toch wettig verklaard, en dat maakte haar verbintenis met Humphrey van Glou cester ongeldig. Deze kon daarom geen rol meer spelen, maar leek er niet rouwig om. Voor Jacoba betekende het dat ze geen bondgenoten meer had buiten haar 'vrijstaat'. Haar legertje van getrouwen en het bezit waarop ze terug kon vallen wa ren, zeker op termijn, geen partij voor Bourgondië. Een beleg van Gouda dreigde.26 Misschien had ze, strikt militair gezien, het nog wel even kunnen uithouden, maar het had eigenlijk geen zin meer. Ze bedankte degenen die haar hadden bijgestaan voor hun moeite, en hield daarmee tevens wellicht de mogelijkheid open om in betere tijden weer een beroep op hen te doen. Maar dit hoofdstuk van haar leven moest ze afsluiten. 26 Van Gent, 'Pertijeiike saken', 443-444; Jansen, Twisten, 77 27 Kooijman, Kroniek, 16, 17; P.H.A.M Abels, K. Goudriaan, N.D.B. Habermehl, J.H. Kompagnie (red.), Duizend jaar Gouda. Een stadsgeschiedenis (Hilversum 2002), 60

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 2011 | | pagina 14