85
Instellingen van zorg
Hoewel Gouda pas in 1577 haar kloosters volledig in beheer en bezit kreeg, be
stemde de magistraat al in 1573 het gebouw van de Cellebroeders tot onderkomen
van de Latijnse school. Ook de sloop van het Minderbroedersklooster werd al in
1576 besloten en uitgevoerd. Treffen we hier een staaltje 16e-eeuwse stedelijke ei
gengereidheid? Uit de stichtingsakte van het Cellebroedersklooster uit 1395 blijkt
dat de schenker het huis gaf als "eene vrijen eyghendom den Heere ende den ste
de, ter armer broeders behouff^ Het huis was dus eigendom van de stad, vandaar
dat de magistraat direct na het vrijkomen van het gebouw klaar stond met een be
stemmingsplan. Ook het Minderbroedersconvent was door de stad "ghe/eent ende
nietghegheven*2Gouda deed dus niets onbehoorlijks met deze snelle beslissingen.
De grote verliezers van de strijd in Gouda zijn gemakkelijk aan te wijzen: de Katho
lieke Kerk in het algemeen en de Goudse kloosterlingen in het bijzonder. Toch wer
den de overgebleven conventuelen niet geheel aan hun lot over gelaten: degenen
die trouw beloofden aan de stad ontvingen een alimentatie. Sommigen mochten
ook in een deel van hun convent blijven wonen. Uit een rekening uit 1587 blijkt dat
er nog vrij veel zusters waren die een alimentatie ontvingen. Uit het Margareta-
klooster waren er nog 17, uit St.-Marie ook 17, uit dat van St.-Catharina nog 24 en uit
het Agnietenklooster nog 7.37 De overgebleven collatiebroeders werden verzorgd door
de Heilige Geestmeesters vanwege de genoemde overdracht van hun gebouwen.38
De Goudse magistraat had echter meer te doen dan het verzorgen van de alimenta
ties. Wat moest er gebeuren met de kloostergebouwen, nu zij hun religieuze functie
verloren hadden?
37 Idem 117-118
38 Gouda, SAMH, OAG, Vroedschapsboeken inv. nr. 45 f. 16
39 Geciteerd in: H. ten Boom, De Reformatie in Rotterdam, 1530-1585(Amsterdam 1987)
232
40 Idem 208
41 Geciteerd in: J. Taal, De Goudse kloosters, 199
42 Idem 30
3. Het begin van de seculiere stad I
Stedelijke voorzieningen en voorwaarden
De bestemming van de kloostergrond en de gebouwen bleef even onduidelijk. In
1575 bepaalden de Staten van Holland dat het beheer ervan toekwam aan de ste
den. Bij handelingen van vermogensrechtelijke aard moesten zij wel toestemming
vragen aan de Staten. Deze handelswijze werd in november 1576 door de Pacifica
tie van Gent geaccepteerd, op voorwaarde dat de voormalige kloosterlingen een re
delijke alimentatie zouden ontvangen. We hebben in het vorige hoofdstuk gezien
dat dit in Gouda het geval was, althans op papier. De supervisie door de Staten van
Holland was geen lang leven beschoren. Al in mei 1577 kregen de stedelijke magi
straten toestemming om geheel te beschikken over de gebouwen, gronden en ei
gendommen van de kloosters, om ze "tot haren beste te empioyeren'™.40 De stad
Gouda werd dus de eerste erfgenaam van haar kloosters.