86
43 L.J. Rogier 'De ondergang der kloosters' 133
44 J. Taal, De Goudse kloosters 190-196
De verkoopakten
Niet alle kloostergebouwen kregen echter een bestemming van openbare voorzie
ning. Vaak werd hier alleen het hoofdgebouw voor gebruikt. Soms werd het kerkge
bouw verkocht aan particulieren om te verbouwen of te slopen. Aanpalende gedeel
ten of onbebouwde grond werd ook verkocht of verhuurd. In Gouda werd vooral ge
kozen voor de verkoop. Tussen 1576 en 1606 werd vrijwel alle grond van de kloos
ters per perceel verkocht. In het stedelijke Vercoop en Verhuyrboek (1571-1606)
wordt melding gemaakt van de verkoop van minstens 76 percelen voormalige kloos-
tergrond. Een overzicht hiervan staat in tabel 1 in de bijlage.
De verkoopakten hadden een regelmatige opbouw. Er was een titel en een aanhef
waaruit bleek welke delen van het klooster verkocht zouden worden. Ook werd vaak
direct duidelijk gemaakt wat het bestemmingsplan was. Zo moest de koper van het
Margaretaconvent de "ruijne" "affbreeken t'sijne costen binnen den tijdt van twee
maenden'1. Ook de gastenkamer van de Minderbroeders en het Regulierenhuis wer
den verkocht "allomme affgebroecken te werden'1.
Wat gebeurde er met de andere kloostergebouwen? Net als het Cellebroederskloos-
ter kreeg ook een aantal andere Goudse kloostergebouwen een nieuwe, algemene
bestemming. Ook in veel andere Hollandse steden koos men ervoor om openbare
instellingen te huisvesten in de voormalige kloosters.43 Op de plek van het verbran
de Margaretaconvent verrees het Aalmoezeniershuis en het nog bestaande Swaa-
nenburghofje. Het naburige convent van de Collatiebroeders was in 1573 al aan de
Heilige Geestmeesters overgedragen en werd bestemd als weeshuis. De bijbeho
rende kerk, de St.-Pauluskapel, werd een looihal; hier voorzag men voortaan gewe
ven lakens van een loden zegel. Dichtbij lag ook het voormalige Catharinaconvent.
Het hoofdgebouw hiervan werd een tuchthuis. De kerk werd gebruikt om turf in op
te slaan en werd zodoende wat oneerbiedig 'turfkerk' genoemd. Helemaal aan de
andere kant van de stad, in de gebouwen van het St.-Marieconvent, werd het Le
prozenhuis gehuisvest. De kerk van het Clarissenconvent op de Nieuwe Haven werd
ingericht als stadstimmerwerf. De Magdalenen hadden in 1574 hun convent al over
gedragen aan de gasthuismeesters, op voorwaarde dat er in de gebouwen een
pesthuis zou komen. Hoewel de gebouwen gesloopt werden verrees er in 1613 in
derdaad een pesthuis. Met de stenen die vrijkwamen bij de sloop van de Magdalen-
enkerk werd de St.-Janskerk gerepareerd.44
Zo verwisselde Gouda haar religieuze instellingen voor stedelijke instellingen. De
oude kloosterbuurt achter de St.-Janskerk veranderde binnen enkele decennia in
een wijk waar de belangrijkste stedelijke instellingen van zorg te vinden waren. Ar
men, wezen en jeugdige criminelen konden hier worden opgevangen. Natuurlijk
hadden voorheen ook de kloosters sociale zorg verleend. De voorzieningen van zorg
werden nu echter uitgebreid en volledig onder stedelijk beheer gebracht. Seculiere
instellingen hadden de plek van de katholieke bedehuizen ingenomen. Gouda had
de kloosters verloren, maar sociale tehuizen gewonnen.