87 45 46 47 48 49 50 Idem bijv. f. 75r. Idem f. 128r/v. Idem bijv. f.l49v, f. 150r., f. 155r. Idem f. 208v. Idem f. 155r. B. van den Berg, H.J. Sprokholt en K. Goudriaan 'Kavels en hofsteden' in: Duizendjaar Gouda, een stadsgeschiedenis 2002) 27-28 51 Gouda, SAMH, OAG, Verhuyr en vercoopboeken der stadt Gouda, inv. nr. 544 f. 208v. Na deze inleidende woorden volgden dan de voorwaarden die aan de koop verbon den waren. In elke akte stonden financiële voorwaarden. Zo moest de koper altijd iemand hebben die voldoende borg kon bieden: "cautie souffisant". De koper kon behalve geld ook een ander huis als borg stellen. Dit moest vaak binnen drie dagen gebeuren. Lukte dit niet, dan werd het erf opnieuw verkocht. Bracht het nu minder op dan bij de eerste verkoop, dan moest de eerste koper alsnog bijleggen tot de hoogte van het destijds door hem geboden bedrag.45 De stad wilde op deze manier roekeloos koopgedrag tegengaan. De prijs van het huis kon in termijnen worden afbetaald, maar daar werd dan enkele guldens rente per jaar op geheven. Verder ontving de stad bij elke verkoop ook een soort administratiekosten; in het geval van het Clarissenconvent waren dat 18 stuivers voor de secretaris en 12 stuivers voor de bodes.46 Over de verkooppraktijk volgt in het volgende hoofdstuk meer. Behalve financiële voorwaarden stelde Gouda in de akten ook bouwkundige voor waarden. Bij onbebouwde stukken grond was de eerste voorwaarde vaak heel basaal: binnen een periode van een aantal jaar zou er gebouwd moeten worden.47 Behalve de eenvoudige eis tot bebouwing had de Goudse magistraat echter meer wensen: "De coopers van al d voorszeide erven sullen gehouden wesen op eendere muijer te tijm- meren sonder lenige tusschen de huijsen te maecken welcke muijer zij 'tsaemen be- costigen ende onderhouden sullen mit een goede goot van hout mit loot becieet die men tusschen beijden leggen sal**. De nieuwe huizen moesten dus hun muur en dakgoot delen. Bouwers mochten ook gebruik maken van reeds bestaande muren, zelfs die van voormalige kerkgebouwen. Zo mocht Jan Ruselaer gebruik maken van de muur van de Catharijnenkerk: "hij sai alsdan aen ende inde muijr van de kerck ende 'tseive huijsken mogen sijn ba leken vestigen'*3. Waarom gebood de magistraat zo nadrukkelijk het gemeenschappelijke gebruik van de muren? De stad wilde op de vrijgekomen grond werkelijk 'nieuwbouw' realiseren, volgens de laatste inzichten van de stedenbouw. Daar hoorden aaneengesloten hui zen bij. In de middeleeuwse stad was altijd een zekere ruimte tussen de huizen open gelaten, de zogenaamde druipstrook of ossendrop. Zoals de naam al aangeeft waren deze allereerst bedoeld voor de waterafvoer van het doorgaans rieten dak. Een dak goot werd bij een rieten dak niet gebruikt vanwege de grote kans op verstopping. Te gelijk verhoogden de druipstroken ook de algemene brandveiligheid: bij brand zou het vuur minder snel overslaan. Vrijwel alle huizen waren ten slotte van hout en dus kwetsbaar.50 De nieuwe huizen op de kloostererven zouden echter stenen muren krij gen en daken van leisteen of dakpannen, gecombineerd met dakgoten. Gouda ver leende hiervoor subsidie.51 De twee redenen om de druipstroken te handhaven vervie len hiermee. Bovendien was het gemeenschappelijke gebruik van de muur voordelig.

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 2011 | | pagina 17