76
waardoor verder onderzoek gewenst is. De kloosters die in dit onderzoek zijn mee
genomen zijn achtereenvolgens de volgende: het Margaretaklooster, het Cellebroe-
dersklooster, het Minderbroedersklooster, het Collatiebroeders-klooster, het Maria-
klooster, het Catharina klooster, het Maria-Magdalenaklooster, het Agnietenklooster,
het Regulierenklooster en het Clarissenklooster. Ook de verkochte percelen van de
kapellen van de stad zijn in dit onderzoek meegenomen. Het betreft hier de Nood-
godskapel, de St.-Remeijnskapel, de St.-Barberakapel en de St.-Anthoniskapel. Ook
deze percelen worden om praktische redenen onder de noemer 'kloosterpercelen'
geschaard. De afmetingen van de percelen zijn niet opgenomen in het onderzoek,
omdat de akten daar te weinig duidelijke informatie over geven. De woorden 'kloos
ter' en 'convent' worden in dit artikel omwille van de leesbaarheid afwisselend ge
bruikt, net als 'erf' en 'perceel'.
De kopers van de Goudse kloostergrond profiteerden direct van de verbanning van
het katholicisme uit Gouda. Anderen, zoals de kloosterlingen, werden door de nieu
we situatie fors benadeeld. Gouda kende winnaars en verliezers bij de verkoop van
haar kloosterterreinen. In deze studie is daarom ook aandacht voor de verliezende
partij. Al vóór het uiteindelijke verbod op de katholieke religie had de Goudse kloos
tergemeenschap de wind tegen gehad. Het 16e-eeuwse verval van het kloosterleven
en het verwoestende optreden van de geuzen zijn hier van groot belang en krijgen
daarom aandacht in de eerste twee hoofdstukken. Vormden deze zaken de opmaat
naar het einde? Hoe dan ook, in deze voorgeschiedenis worden enkele belangrijke
historische ontwikkelingen zichtbaar, die verder reiken dan Gouda alleen.
Hoe kwamen de Goudse kloosters tot een einde en wie ontving de erfenis van
grond en gebouwen? De verkoop van de Goudse kloosterpercelen en de bijbeho
rende voorgeschiedenis zijn het waard om verteld te worden. Deze geschiedenis is
belangrijk voor Gouda zelf, maar ook voor de historische wetenschap. Dankzij haar
redelijk ongeschonden archief is Gouda ten slotte het perfecte onderwerp van een
gevalstudie naar een Hollandse stad tijdens de Nederlandse Opstand.
1. Het einde van de Middeleeuwen
Het verval van de Nederlandse kloosters
Rond het jaar 1520 raakten de kloosters in de Nederlanden in een crisis waarvan zij
niet meer zouden herstellen. Goudriaan stelt voor om deze periode 'het einde van
de Middeleeuwen' te noemen, een stelling die goed te verdedigen valt: in de perio
de na 1520 brokkelde de positie van de Katholieke Kerk in de Nederlanden stukje bij
beetje af.5 De komst van het protestantisme zou een nieuwe tijd inluiden. De slech
te economische situatie gedurende de 16e eeuw viel ongelukkig samen met de
groeiende theologische en morele kritiek op de kloosters. Dit had drie gevolgen: de
daling van giften en de aflaatverkoop, de daling van de financiële steun van het
stadsbestuur en de ontvolking van de kloosters. Deze ontvolking was weer gedeel
telijk te wijten aan de oorlogshandelingen tijdens de Nederlandse Opstand.
5 K. Goudriaan, 'Het einde van de Middeleeuwen ontdekt?', Madoc, nieuwsbrief van Fira-
peei, vereniging voor mediëvistiek en de Vrije Studierichting Mediëvistiek te Utrecht, 8 (1994)
67