78
11
12
13
14
15
16
K. Goudriaan, 'Het einde van de Middeleeuwen ontdekt?' 66
Idem 70
K. Goudriaan, 'Het einde van de Middeleeuwen ontdekt?' 71
Idem 72
P. Nissen, 'De gevolgen van de Reformatie voor de kloosters in Nederland' 192
J. Taal, De Goudse kloosters in de Middeleeuwen 120
Het eerste duidelijke teken van het verval van de kloosters was de afname van de
giften. Op het godsdienstige enthousiasme van de late 15e eeuw en de eerste de
cennia van de 16e eeuw volgde een diep dal. In Utrecht bijvoorbeeld kelderden in
de jaren 1520 de inkomsten uit de offergaven en de legaten. Ook de aflaathandel
stagneerde. De Utrechtse aflaathandel was deels verpacht aan buitenlandse abdij
en, maar door gebrek aan verkoop konden deze handelaren hun pachtsom niet
meer betalen. Het gevolg van deze dalende inkomsten was ingrijpend voor Utrecht:
de bouw van de Domkerk moest worden stilgelegd. Andere voorbeelden van dalen
de giften tijdens dezelfde periode zijn te geven uit onder andere Antwerpen en
Delft.11
Het stadsbestuur deelde vaak in de groeiende desinteresse van de burgers. Dit
vormt het tweede symptoom van de verslechterde positie van de kloosters. In ver
schillende steden is een forse daling van financiële steun voor kloosters en religieu
ze activiteiten te zien. In Gouda blijkt dit bijvoorbeeld uit de dalende stadsbijdrage
voor de jaarlijkse Sacraments- en Sint-Jansprocessie sinds 1513.12 In 1520 besloot
de Goudse magistraat dat de minderbroeders het stuk stadsmuur bij hun klooster
voortaan zélf moesten onderhouden. Vier jaar later stopte Gouda met het betalen
van stedelijke accijnzen voor de minderbroeders en de clarissen. Deze maatregelen
passen in het beeld dat in de vroege 16e eeuw in meer steden te zien was: de
financiële vrijheden van kloosters werden beknot.13 De maatregelen waren boek
houdkundig misschien te rechtvaardigen, maar ze getuigden niet van veel respect
voor de geestelijken binnen de stadsmuren. Van dit gedaalde respect zijn in Gouda
meer bewijzen te vinden. Hoge geestelijken die de stad aandeden werden altijd
goed onthaald, maar vanaf 1515 begon de geldwaarde van deze ontvangsten af te
nemen, terwijl de kosten voor de ontvangsten van politieke ambtsdragers in dezelf
de periode wel op het oude peil bleven.14
Het derde resultaat van de religieuze kritiek en de slechte economische situatie was
de ontvolking van de kloosters. Het aantal conventuelen in Nederland liep terug.
Van het bisdom Utrecht is bekend dat tijdens de periode 1517-1541 veel kloosters
hun aantal bewoners zagen dalen van ongeveer tachtig naar vier of vijf zielen.15
Ook in Gouda daalde het aantal kloosterlingen fors: van 515 in 1500 naar 283 in
1572.16 Vergelijkbare voorbeelden zijn te geven van 's-Hertogenbosch en Kampen.
De overste van de regularissen te Alkmaar klaagde in 1554 dat het convent sinds
1529 geen enkele noviet meer had kunnen aannemen.
Behalve aan de reformatie en de slechte economie was de ontvolking van de kloos
ters ook te wijten aan de angst die de Nederlandse Opstand met zich meebracht.
De verleiding om het klooster te verlaten om het vege lijf te redden was groot, ze
ker toen in 1566 de Beeldenstorm losbarstte. Later kwamen hier de plunderende en
brandschattende geuzen nog bij.