47
De eerste subsidie voor het onderhoud van de
Sint-Janskerk, toen sluiting dreigde, 1820-1821
Henny van Do Ider-de Wit
Wie nu op een zonnige dag in de Sint-Janskerk rondloopt, kan zich niet voorstellen
hoe deprimerend de toestand daar was in het begin van de negentiende eeuw. In
de kerk zag men overal sporen van achterstallig onderhoud en lekkages. In de ge
brandschilderde glazen vertoonden zich op verschillende plaatsen vuistgrote gaten.
De bovenzijde van het zevende glas, in 1557 geschonken door koning Filips II, was
vanwege beschadiging door een storm in 1790 met planken dichtgetimmerd en
wachtte op restauratie. Deze vond pas plaats in 1929, generaties kerkgangers en
bezoekers hebben deze prachtige voorstelling1 nooit gezien.
Na de Franse overheersing (1794-1815) was de economische situatie in Gouda, net
als overal elders, ronduit problematisch. Achteruitgang van eertijds florerende indu
strieën als pijpennering, garen- en touwnijverheid, veroorzaakten werkeloosheid,
met als gevolg bittere armoede. Ook het stadsbestuur kampte met geldgebrek,
mede waardoor monumenten in verval geraakten; de stadsmuren en -poorten zijn
hier een voorbeeld van. Halverwege de negentiende eeuw werden ze niet alleen
vanwege de heersende trend, maar ook om hun bouwvallige staat gesloopt. En wat
te denken van een kolossaal gebouw als de Sint-Jan? Als gevolg van de scheiding
tussen kerk en staat in 1796, die na een volksstemming op 1 mei 1798 een feit
werd, stagneerde het onderhoud aan het gebouw, mede omdat eeuwenoude privi
leges, die de kerk in staat stelden om de financiën op peil te houden, werden afge
schaft. Het waren vooral lekkages die flinke schade aan het interieur toebrachten,
wat uiteindelijk kon leiden tot sluiting van de kerk. Dat was wel het laatste wat het
kerkbestuur wilde. Ten einde raad richtten de kerkvoogden zich in een brief aan ko
ning Willem I met een verzoek om subsidie. Dat werd op 30 juni 1820 gehonoreerd
met een bedrag van 14.400 gulden voor de tijd van twee jaar. Voorwaarde was dat
er waar mogelijk fors bezuinigd zou worden. De kerkvoogden wachtte zodoende
een moeilijke taak. Daarover wordt in dit artikel iets verteld.
1 De inwijding van de tempel in aanwezigheid van koning Salomo door Dirck Crabeth
2 In 1815 kreeg Nederland zijn eerste koning: Willem I. Zijn bemoeienis met kerkelijke zaken
resulteerde wat de Hervormde kerk betreft in het ontwerp van een nieuwe kerkorde. Op 7 ja
nuari 1816 werd het 'Algemeen Reglement voor het Bestuur der Nederlandsche Hervormde Kerk
in het Koningrijk der Nederlanden' bij Koninklijk Besluit goedgekeurd. Nederlandse Hervormde
Kerk was tot 2004 de officiële naam. Plaatselijk sprak men van 'Hervormde gemeente'.
'Een gedenkstuk van voorvaderlijke kunst'
Leden van het kerkbestuur van de Hervormde gemeente waren in het jaar 1820 mr.
L. van Toulon, H. Smits, Ph. Knox, mr. D.G. van Teijlingen, A. Mullart, A. Jongejan
en W.H. Kolff. Zij moesten nog even wennen aan de nieuwe naam van hun kerkge
nootschap, dat voorheen luidde 'Nederduits Gereformeerde kerk* net als aan hun
nieuwe aanspreektitel van kerkvoogd in plaats van kerkmeester.2