51
Kerkbedienden
In een grote kerk als de Sint-Jan was een aantal personen in vaste dienst: doodgra
ver, timmerman, metselaar, verver, glazenmaker, stoelen- en stovenzetsters, orgel-
treder en glazenuitlegger. Sommigen verdienden er wat bij door te assisteren met het
lichten van zerken, het delven van graven, het plaatsen van de doodskisten enzo
voort, wat hun de niet geringe som van 160 gulden per jaar opleverde. Dat behoorde
tot het verleden, allen kregen een loonsverhoging van één gulden per week, het
weekloon bedroeg nu zeven gulden '...zonder eenige der minste emolumenten of
voordelen dan alleen het vrij gebruik der aan hun toegestane woning'. Nu kwam te
vens aan het licht dat de stoelenzetsters hun taak verwaarloosden: niet-verhuurde
stoelen stonden her en der door de kerk verspreid. Na van een letter en een nummer
te zijn voorzien werden ze netjes in rijen gezet. Via een kanselafkondiging en een
mededeling op de kerkdeuren werd bekendgemaakt dat ze te huur waren.
Op 25 september stond het voltallige personeel voor het kerkbestuur aangetreden om
te horen welke veranderingen in hun instructies waren aangebracht. Zij ontvingen er
een kopie van en '...werden in hun taak gecontinueerd'. Na hun vertrek discussieerden
de kerkvoogden nog over de functie van glazenuitlegger Gerrit Verveen. Men voelde er
niets voor de man te ontslaan, want een opvolger had minstens een jaar nodig om de
vereiste kennis op te doen. Besloten werd dat hij voortaan zes dagen per week beschik
baar moest zijn, zodat de koster of kerkbedienden zijn taak niet behoefden over te ne
men. Dit kon door een afspraak te maken met iemand in of bij het kostershuis, die hem
tegen een vergoeding van bijvoorbeeld een halve stuiver kwam roepen als er bezoekers
waren. Intussen kon hij zich verdienstelijk maken bij allerlei voorkomende karweitjes.
Na het overlijden van de metselaar werd geen opvolger aangesteld, zo nodig con
tracteerde men iemand tegen een dagelijkse vergoeding. Dat bleek geen succes en
zo meldden zich in het voorjaar van 1821 na een oproep vijf sollicitanten, 'alle leden
der gemeente'. Dat laatste bleek allerminst een garantie voor vakmanschap, geen
van hen werd geschikt bevonden. Sommigen vond men 'onbekwaam tot het werk'
of 'met een aanmerkelijk huisgezin bezwaard'. De voorkeur ging uit naar iemand
'met een meer beperkt huisgezin'. Mogelijk speelde hierbij de huisvesting een rol.
Kerkbedienden bewoonden gratis de huisjes rondom de kerk en daarin zal geen
ruimte zijn geweest voor al te kinderrijke gezinnen.
De voorbereidingen voor het onderhoud van de kerk
Naast de verschillende personele zaken waarvoor door de kerkvoogden een oplos
sing werd gezocht, vroegen de talrijke reparaties in en om het gebouw de aan
dacht. Op 31 juli 1820 kwam het bestek dat door Blanken was opgesteld ter tafel.3
De aanbesteding van het werk werd bekend gemaakt in de Staats-Rotterdamsche
en Haarlemsche Courant. In logementen in de stad en daarbuiten liet men gedrukte
biljetten ophangen. Gemeentebesturen in IJsselstein en Vianen ontvingen een
exemplaar, met het verzoek er de nodige publiciteit aan te geven. Het bestek lag
ter inzage in het kostershuis.
3 Inspectierapport van A. Blanken uit 1818 volgens bijlage 18 uit: Van den Berg 'De Sint-
Janskerk in Gouda enz.' Voor artikel 7 hieruit: zie kader op pag. 52.