35
De huisknecht
In 1890 wordt de schoenmaker A.A. Signer uit de Kuiperstraat aangesteld als huis
knecht. Hij ontvangt ƒ1,50 per week, en gedurende de tijd dat er gestookt wordt
ƒ2,50 extra. Als achteraf blijkt dat hij gemiddeld drie uur per dag zijn schoenmakers-
leest in de steek moet laten om zijn taak in het Huis naar behoren te vervullen,
ontvangt hij een salarisverhoging van twee keer 50 cent. De bediening van een
nieuwe verwarmingsketel in 1914 kost hem nog veel meer tijd. In het stookseizoen
moet hij iedere morgen om 7, 8, 9 en 12 uur aanwezig zijn, na de middag om 3, 6
en 10 uur. En dat is niet alles: hij poetst ook nog de schoenen, slijpt messen, doet
boodschappen en sjouwt met kolen. Na zijn verzoek om loonsverhoging ontvangt hij
voortaan ƒ60,- per jaar en van 1 november tot 1 mei ƒ5,- per week extra voor het
stoken. In 1933 dient hij ‘...vanwege zijn lichamelijke toestand'en het bereiken van
de 65-jarige leeftijd zijn ontslag in. Daar hij nooit als pensioengerechtigde is inge
schreven wachten de regenten tot hij hierom vraagt. In 1934 verzoekt hij om een
jaarlijkse gratificatie’, maar krijgt van de regenten als antwoord ‘...dat zij hiertoe
geen vrijheid vinden'. Ze benoemen ene J. Vos tot zijn opvolger. Als hij 80 jaar oud
is houdt Signer nog altijd vol dat hij recht heeft op een klein pensioen, dat hij echter
nooit heeft ontvangen.
Het Huis wordt bewoond
Op 26 juni 1891 om 11.00 uur vindt de officiële opening van het Huis plaats in
aanwezigheid van B en W, regenten, directrice, gemeenteraad, gemeentesecretaris
en -bouwmeester, dr. De Voogt, een commissie van de Volksgaarkeuken en enkele
genodigden. Burgemeester A.A. van Bergen IJzendoorn memoreert ‘...dat de erf
laatster dit gebouw had aangewezen voor dit doel, hetwelk door goede zorgen van
de gemeentebouwmeester was ingericht tot een doelmatige woning’.
Nadat er bekendheid is gegeven aan de nieuwe stichting verzoeken twaalf dames
om geplaatst te worden, tien vragen er om inlichtingen. De kamers aan de straatzij
de zijn erg gewild en worden daarom door middel van loting toegewezen. De leef
tijd van de eerste bewoonsters varieert van 50 tot 70 jaar. Op 1 juli 1891 betreden
zij wat onwennig hun nieuwe behuizing. Hoewel de regenten hebben afgesproken
dat gegadigden uit Gouda voorrang krijgen, blijkt dit niet uitvoerbaar: slechts vier
van hen voldoen aan die voorwaarde, de overige zeven komen van elders.
In 1891 verdient de keukenmeid ƒ100,- per jaar, de linnenmeid en werkmeid ieder
ƒ80,-, beiden met extra kermis- en nieuwjaarsgeld, kost en inwoning. Bijzondere
waardering is er voor Pietje Smit, die in 1896 een gratificatie van ƒ10,- ontvangt
‘...wegens voortdurende behartiging harer werkzaamheden'.
Gaandeweg de 20ste eeuw constateren de regenten tot hun ongenoegen dat werk
nemers steeds mondiger worden, ook de ‘meiden’. Vooral twee zussen, omschreven
als ‘toch wel wat wonderlijke typen’, veroorzaken moeilijkheden. De herhaaldelijke
ruzies met de directrice bederven de sfeer in het Huis. Als de regenten hen op het
matje roepen reageren ze agressief en in 1961 nemen ze na een diensttijd van
twintig jaar op staande voet ontslag. Na hun vertrek blijkt het moeilijk nieuwe hul
pen te vinden, hetgeen voortduurt tot de opheffing van het Huis in 1972.