55
Den vierden nacht lag ik nog steeds bewusteloos, toen op eens mijn kin
begon te bewegen en ik een geluid gaf als iemand, die op zijne tanden knarst. Mij
ne zuster, die dit hoorde, riep toen: "O, moeder, hij leeft!" waarop dat goede
mensch van aandoening niet wist wat zij deed. In 't kort; zij haalde den dokter,
welke zeide: "Ik kan mij wel verbeelden hoe verblijd gij zijt, maar hoe bitterlijk be
droefd het u ook zal maken; ik moet u mededeelen, dat het wenschelijk ware ge
weest als hij werkelijk was gestorven, want ik zie, dat al zijne leden lam zijn en dat
hij geheel van zijn zinnen is beroofd." Mijne moeder zeide geheel aangedaan: "Och
dokter! Ik ben nochtans zoo blijde, dat hij leeft, want ik weet, er is nog een God
Almachtig, Die alles ten goede kan doen uitloopen." Hij verordineerde toen, om pa
pier nat te maken met brandewijn en dat op mijn hoofd te leggen, hetwelk door
den Heere zóó werd gezegend, dat ik den volgenden dag weêr bijkwam.
Den volgenden dag kwam de dokter terug en mij in dien toestand ziende,
vroeg hij mij of ik wist wie hij was; waarop ik antwoordde: "Gij zijt dokter WIT
MOND van Nieuwerkerk!" want ik verstond het aan zijne spraak. De doeken, die hij
om mijn hoofd en oogen had gebonden, deed hij weg; waarna ik wel zien, doch
mijne oogen niet verdraaien kon, van wege de pijn, die ik er aan leed. De Heere,
Wiens naam Ontfermer is, zegende de middelen, zoodat ik zes dagen daarna mijn
oogen weêr kon gebruiken en de twee krukken, die mij behulpzaam moesten zijn in
het loopen, kon ik in dien korten tijd missen. O, de vreugde mijner moeder was on
uitsprekelijk en ieder die mij zag, moest bekennen, dat het alleen de wonderdaden
des Heeren waren, die mij zoo spoedig hadden gezond gemaakt.