38
Als gevolg van de Reformatie van 1572 werd het convent in 1576 gesloopt, daarna
volgde de kapel. Op bevel van de burgemeesters kregen de gebrandschilderde gla
zen in 1580 een plaats in de Sint-Janskerk. Ze werden drie bij vier ‘gemonteerd' in
twee ramen aan de zuidzijde van het koor met de nummers 20 en 21.3 Pas in de
twintigste eeuw werden ze, naar voorbeeld van de oorspronkelijke tekeningen (car
tons), na drie en een halve eeuw in hun oude luister hersteld. Toen begon de zoek
tocht naar een geschikte ruimte waar het publiek ze kon bezichtigen.
Naar de Gasthuiskapel?
Vanaf 1898 leidde ir. J.L. Schouten, directeur van glasatelier het Prinsenhof te Delft,
een grootscheepse restauratie van de Goudse Glazen. Omstreeks 1927 maakte hij
de kerkvoogden attent op de bijzondere waarde van de zeven kloosterglazen, res
tauratie ervan schatte hij op ƒ20.000. De kerk had daarvoor geen geld, maar in
1929 begon Schouten toch met de restauratie, naar later bleek op eigen kosten.
Hij stelde voor om ze een plaats te geven in het achterste deel van de Goudse
Librije, die toen met het gemeentelijk archief was gevestigd in de Gasthuiskapel aan
de Oosthaven. Twee glazen, de huidige nummers 58 en 61, werden er als proef
opgesteld, maar slechts voor korte duur. Bleef nog één optie over: een nieuwe ka
pel. Dat resulteerde in de oprichting van een ‘Kapelcommissie’, die tot taak had
giften van ‘kunstvrienden’ in te zamelen om de bouw te financieren. De raam
openingen waaruit de kloosterglazen waren verwijderd, werden door Schouten op
gevuld met scherven, afkomstig van gerestaureerde glazen.
Een vurig pleidooi
Op 26 september 1932 bezocht een strijdbare Schouten de vergadering van kerk
voogden. Hij informeerde naar de stand van zaken: het aanbod van de Rotterdamse
kunstvriend was nog steeds van kracht. Hij drong er met klem op aan dat het kerk
bestuur nu een daad stelde waaruit hun bereidwilligheid zou blijken. Volgens hem
kon men aan zo’n koninklijke gift niet voorbijgaan, maar moest er onmiddellijk wor
den besloten tot de bouw van een kapel. ‘Met welsprekendheid en vuur verdedigde
de heer Schouten zijn meening', zo notuleerde de scriba.
‘De heer Xuit Rotterdam’
In de vergadering van 9 mei 1932 kwam een van de kerkvoogden met de verheu
gende mededeling dat ‘een zekere mijnheer X’ uit Rotterdam ƒ20.000 beschikbaar
stelde voor restauratie van de kloosterglazen. Het aanbod zou een maand geldig
blijven. In die tijd moest er geld worden gevonden voor de bouw van een kapel. De
Kapelcommissie ontving bericht, dat de kerk, hoewel het haar aan contanten ont
brak, wel als bemiddelaar wilde optreden om een lening uit te schrijven, ‘zonder zelf
enig risico te dragen'. De commissie van notabelen werd hiervan op de hoogte ge
steld.4
3 Niemand minder dan Wouter Crabeth verrichtte dit werk, daarbij geassisteerd door de kerkbe
diende Jan Woutersz.
4 Deze commissie voerde het opzicht over de financiën van de kerk.