7 Positie van de vrouw De vrouw neemt in Twispraec een onderdanige positie in. Die positie past misschien in de context van de tijd, maar lijkt toch ook bepaald te worden door het milieu waarin de schrijver vermoedelijk verkeerde. Moralistisch karakter van de dialogen Goed beschouwd handelen alle dialogen over de tegenstelling tussen goed en kwaad, bezien vanuit een christelijk religieuze, soms devote, achtergrond. Twis praec leunt wat het commentaar betreft sterk op uitspraken door anderen in het verleden gedaan, zowel christelijke als heidense auteurs, voorzover de uitspraken van de laatsten passen binnen een christelijk kader. Volgens Hans Rijns zijn de fabels zelf grotendeels vindingen van de auteur.9 Volgens Fred de Bree is Gesta Romanorum een van de bronnen waaruit de auteur heeft ge put. Dit geschrift bevat een groot aantal wereldse verhalen, gevolgd door een gees telijke uitleg. Gheraert Leeu drukte zowel een Latijnse (1480) als een Nederlandse editie (1481) van dit werk.10 De inhoud van Twispraec wijkt echter sterk af van de inhoud van Gesta Romanorum. Waarschijnlijk heeft alleen de opzet van dit werk als voorbeeld gediend. De moraal blijkt uit het verhaal en de uitleg, maar is niet zo nadrukkelijk aanwezig als in Twispraec. Om een idee te geven van de moralistische inhoud volstaat een opsomming van beschreven deugden en ondeugden. Deugden die regelmatig aan de orde worden gesteld zijn: barmhartigheid, vergevingsgezindheid, naastenliefde, vriendschap, eendracht, rechtvaardigheid, soberheid, bescheidenheid, nederigheid, je plaats ken nen, jezelf kennen, standvastigheid, zelfbeheersing, wijsheid, edelheid, respect voor ouderen, dankbaarheid, kuisheid, lijden geduldig verdragen, Gods wil doen, gehoor zaamheid aan de man en aan meerderen. Hiertegenover worden ondeugden ge noemd als: nijd, boosheid, tweedracht zaaien, liegen, wraakzucht, pluimstrijkerij, huichelarij, ondankbaarheid, luiheid, oneerbaarheid, gierigheid, hebzucht, hoog moed en ongehoorzaamheid. De dialogen dienen ter lering en vermaak, maar vooral toch ter lering. Ze zijn blij kens het voorwoord bedoeld voor predikers en voor alle andere verstandige men sen. Gods schepping wordt in de fabels sprekend opgevoerd, beginnend met hemel lichamen en eindigend met de mens en de dood. Lezers en toehoorders kunnen le ring trekken uit de fabels, de rijmspreuk die na elke fabel volgt en het daarna vol gend commentaar met de vele bijbelcitaten en citaten van gezaghebbende auteurs. Met behulp hiervan kunnen de lezers hun leven beteren en hun zonden nalaten. De laatste dialoog over de levende mens en de dood is een belangrijke schakel in het geheel van honderdtweeëntwintig dialogen. Uiteindelijk draait alles om het leven na dit leven bij God in de hemel. Dat kan bereikt worden door een deugd zaam leven op aarde. 9 https://www.dbnl.org/tekst/leeu002diag02_01/leeu002diag02_01_0001.php (10-10-2018). Zie Inleiding/De auteur(s). 10 Fred de Bree, 'Gheraert Leeu als drukker van Nederlands verhalend proza' in: koen Goudriaan eds., Een drukker zoekt publiek, Gheraert Leeu te Gouda 1477-1484. Oudheidkundige kring 'Die Goude', drie-en-twintigste verzameling bijdragen 1993 (Delft 1993) p. 61-80, aldaar 74-75

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 2018 | | pagina 9