6 De persoon die het belang daarvan inzag en daar blijkbaar ook een markt voor zag, was de toenmalige, al als achtjarige in 1706 voor de Goudse Sint Janskerk aange stelde kunstzinnige koster Julius Caesar Boëthius (1698-1737).5 Deze had al vanaf 1722 tot 1726 op verzoek van het kerkbestuur de toen nog niet complete serie gekleurde tekeningen op perkament van de gebrandschilderde ramen voltooid en zal als koster van de kerk door de vele bezoekers voor de ramen, op de gedachte gekomen zijn alle ramen na te gaan tekenen en te laten vermenig vuldigen in de vorm van kopergravures. Op 16 februari 1733 verzocht hij het kerk bestuur hem toe te staan voor eigen rekening te mogen maken 'een nette afteke ning van de glaase in de St. Janskerk ende de selve te doen drukken ende gemeen maken'.6 Het kerkbestuur had daar geen bezwaar tegen, mits hij eveneens voor zijn rekening ook een tekening/gravure zou maken van het nieuwe door de Rotterdamse orgelbouwer Jean Frangois Moreau toen nog in de kerk te bouwen orgel. En 'soo het werk het lijden mag' een gratis afdruk daarvan zou schenken aan ieder der op dat moment in functie zijnde kerkmeesters'. Het orgel werd in 1736 voltooid, maar Boëthius is nooit aan het maken van een orgeltekening voor deze gravure toege komen. Waarschijnlijk was hij al enige tijd ziek, want hij overleed korte tijd later, waarna hij op 17 juni 1737 in 'zijn kerk' werd begraven. Zijn weduwe, Bartruyda Maria Chanfleury, pleitte nog in maart 1738 bij het kerkbestuur ervoor, op haar kos ten het artistieke werk van haar man voort te zetten, want inmiddels waren er acht ramen getekend en gegraveerd. Zij had daartoe contact opgenomen met de Am sterdamse boekdrukkers Bernard en Pierre Mortier, die waarschijnlijk ook de uitge ver van de prenten waren in de tijd dat haar man nog leefde. Om het te kunnen verwezenlijken vroeg zij de originele cartons van de ramen daarvoor aan haar uit te lenen. De kerkmeesters gingen akkoord, mits er alsnog een afbeelding van het in middels gereedgekomen orgel werd gemaakt en er, als die voltooid was, een exem plaar geleverd zou worden 'in de kerkmeesterskamer en op de librye ofte stadsboe- kekamer en soo het leyden kan aan ider heer kerkmeester van de jare 1738 en hare rentmeester' een exemplaar.7 Maar vooralsnog is niet gebleken dat het ramenpro- ject op deze wijze is voortgezet. Het lijkt overigens onwaarschijnlijk dat daadwerke lijk de originele cartons werden uitgeleend, gezien de omvang van de rollen met te keningen. Zoals eerder aangegeven zijn ze net zo groot als de ramen zelf, en daar bij komt nog, dat lang niet alle cartons het gehele raam weergeven, maar gedeel ten. Naar alle waarschijnlijkheid zijn hier de perkamenttekeningen bedoeld. Een tweede poging dateert uit 1758, toen de glazenier Willem Fortuijn verzocht op de zelfde voorwaarden als Boëthius, eveneens voor zijn eigen rekening, de ramen na te mogen tekenen en uit te geven en daarvoor gebruik te mogen maken van de ori ginele cartons.8 5 Gouda, Streekarchief Midden-Holland (SAMH, KM), Archief kerkmeesters der St. Janskerk te Gouda (KM), inv.nr 1. fol. 70 6 SAMH, KM inv.nr 2. fol. 72 7 SAMH, KM inv.nr 2. fol. 98v 8 SAMH, KM inv.nr 3. 13 februari 1758

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 2019 | | pagina 8