Het landschap om Gouda in den loop der eeuwen Vrijdag 9 April 1937 Gratis Nieuws- en Advertentieblad voor de Gemeente Waddinxveen bewoners van Waddinxveen bezorgd 4e Jaargang No 325 GEGARANDEERDE OPLAGE 1750 ex. Weekblad voor Waddinxveen Wordt eiken Vrijdag huis aan huis bij alle wj ADVERTENTIETARIEF: 18 gewone regels 1.25, elke regel meer 0.15voor reclame van winkels en bedrijven 10 ct. per regel. Advertentiën tusschen den tekst 50 hooger, doch op de voor pagina* 100 hooger. Groote letters en randen worden naar plaatsruimte berekend. Speciaal1 tarief voor 500 en meer regels. SURE A UX Waddinxveen: A. NOTEBOOM, Kerkweg 213. Telef. Hoofdkantoor: MARKT 3J GOUDA. TELEFOON 2745. Advertentiën worden aangenomen tot uiterlijk 1 12 uur aan onze bureaux. Bij1 gelijktijdige plaatsing der advertentiën in de weekbladen De Krimpenerwaard, De Zuidpias, Weekblad voor Reeuwütk en Week blad voor Waddinxveen wordt 50 reductie op de gewone advertentietarieven voor de 4 weekbladen verleend. Wie belangstelling heeft voor het Hollandsche landschap in zijn tegenwoordige gedaante, ver valt vroeg of laat in de noodzakelijkheid kennis te nemen van de wijze, waarop de landschaps- vormen, die wij nu zien, zich hebben ontwik keld. Alleen uit het verleden immers kan men het heden leeren verstaan. In de onderstaande bijdrage is daarom getracht de ontwikkelings geschiedenis van het landschap in onze naaste omgeving in groote lijnen te schetsen. A. SCHEYGROND. Deze schets kan niet in alle opzichten op juistheid bogen; onze kennis is daarvoor nog te onvolledig, het aantal hiaten is nog te groot. Veel wat dit deel van ons land betreit is in de laatste jaren reeds bekend geworden, vooral door het prachtige werk van Dr. T. Vink. Het aantal problemen, dat nog om een oplossing vraagt is evenwel nog zoo groot en de aard dier problemen is nog zoo gewichtig, dat nog vele jaren van onderzoek noodig zullen zijn, alvorens wij ons een beeld van de land schapsontwikkeling zullen kunnen vormen, dat bij benadering juist is. Het ontstaan van het landschap. Het begin van het ontstaan van het landschap in de omgeving van Gouda ligt reeds enkele tientallen eeuwen achter ons. De zeespiegel was toen nog verscheidene meters lager dan'thans; het westelijk deel van Holland had het karakter van een waddenzee, waar wat riet en biezen groeiden. Rijn en Maas vormden hier hun delta-gebied. Tengevolge van de voortdurende rijzing van den zeespiegel werd het geheele gebied bij vloed overstroomd en werd door de zee een dikke laag klei afgezet. Dit is de blauwe zeeklei uit de droogmakerijen. In later tijden heeft zich op deze klei het uitgestrekte veen ontwikkeld, dat thans, meters dik, onder de oppervlakte van de Hollandsche lande rijen ligt. Dit was mogelijk omdat zich op vrij grooten afstand van de diluviale kust een schoorwal, later eep. duinenreeks had ontwikkeld, die de waddenzee afsloot. De vloed kréég dientengevolge niet meer onge hinderd toegang, bij eb liep alles droog. De rivieren bleven hun water aanvoeren, zoodat zich in het, aanvankelijk brakke, water de basis van een rietveen kon ontwikkelen. Het klimaat, dat vochtiger en milder werd, begunstigde deze veen- vorming zeer. Het rietveenstadium werd gevolgd door dat van het moe rasveen. De els was het eerste houtige gewas, dat zich hier vestigde. Toen iater de bodem door de voortdurende ophooging met de resten van deze vegetatie droger geworden was, ontwikkelde zich het woud veen, waarin berk, hazelaar, den, eik en wilg overheerschten. Deze veen- bodem moet dus zelis vrij zware bosschen gedragen hebben. Overblijf selen hiervan zijn op verschillende plaatsen in onze naaste omgeving blootgelegd, o.a. bij Boskoop en Hazerswoude, in de Broekvelden en in de Krimpenerwaard. In oude geschriiten vinden we deze bosschen aan geduid als het Sacrum nemus, het Heilige Woud en Sylvia sine gratia, het Woud zonder Genade. Wat het verdere verloop van het verveningsproces betreft, moet een onderscheid gemaakt worden tusschen het veen buiten en binnên de delta. Buiten de delta, ongeveer ten Noorden van den Ouden Rijn, ont stond nu mosveen, dat zich evenwel niet tot een echt hoogveen ontwik kelde. In de delta, dus in onze naaste omgeving, heeft de aanvoer van het voedingsstofrijke water der talrijke rivierarmen, die dit gebied door sneden een verdere ontwikkeling van het veen vrijwel onmogelijk ge maakt; het bleef in het boschveenstadi um ver keer en. Van het wilde gedierte, dat de bosschen bewoonde is niet zoo heel veel bekend. Het wilde zwijn en het edelhert kwamen er stellig voor; de resten ervan zijn in het veen teruggevonden, o.a. bij Schoonhoven, Krimpen en Sluipwijk. Vermoedelijk zal ook de oeros, de stamvader van ons tegenwoordig rund, er gehuisd hebben. Uit een grafelijke reke ning van 14 Dec. 1344 blijkt althans, dat toentertijd dit dier nog in Holland v»erd aangetroffen. Otters ontbraken toen zoomin als nu, en ook de bever, nu al sinds geruimen tijd in ons land uitgestorven, schijnt vrij algemeen te zijn geweest. Bevervleesch verscheen op de tafel der aan zienlijken. Nog slechts enkele eeuwen geleden kwamen bevers voor in de Biesbosch. Het landschap in de Middeleeuwen. Bed ij king en inpoldering. Tot de 11de eeuw bleef het Zuid-Hollandsche veen vrijwel onbewoond. Hier en daar oefenden visschers, jagers en vogelaars hun bedrijf uit, maar het woongebied bleef voor dien beperkt tot de kuststrook en tot enkele plaatsen binnen de oudste waterkeeringen. Het is waarschijnlijk, dat de eerste dijken hier omtrent den graventijd werden gelegd. Dat waren nog niet de hooge en zware waterkceringen, die wij nu kennen. Zulke dijken waren in dien tijd technisch nog niet mogelijk, maar ook niet noodig, daar de zeespiegel lager was den thans en de bodem hooger lag. Behalve als waterkeering werden zij benut als verkeersweg, zooals ook thans gewoonlijk het geval is ('s-Gravenwegl). De Krimpenerwaard schijnt reeds in de 11de eeuw bedijkt te zijn geweest. Voordien stroomde de Hollandsche IJsel, toen nog een tak van den Rijn, vrij door het land, waarvan wordt vermeld, dat het hoofdzakelijk uit weiden en bosschen bestond. De ontginning van het uitgestrekte veen achter de duinen werd voor de in aantal toenemende bevolking evenwel een gebiedende eisch. Reeds in de 13de eeuw weid met de bedijking <n inpoldering een aanvang gemaakt. Kaden en dijken werden gelegc, slooten gegraven en met molens werd de waterstand in de polders geregeld. Voor akkerbouw was deze streek minder geschikt, al werden hier en daar wel allerlei gewassen geteeld, bijv. de hennep, die tot in het einde van de vorige eeuw, vooral in de Krimpenerwaard, een belangrijk product leverde voor de touwslagerijen. Het lage Hollandsche land scheen aangewezen voor de veeteelt en reeds heel vroeg kreeg het zuivel uit deze streken een goede reputatie. Tot het einde des: 14de eeuw vormde het gebied tusschen den Ouden Rijn en den Hollandschen IJsel nog een uitgestrekt en woest moerasbosch, hier en daar afgewisseld met weiden, die in omvang toenamen naarmate het bosch door kappen van het hout voor brandstof en huizenbouw, verdween. Bij het woord bosch moet men in hrt algemeen echter niet denken aan een hoogstammig woud, maar meer aan uitgestrekte bosschages van allerlei lage houtsoorten. Het Goudsche bosch. Het Goudsche bosch, waarvan o.a. de Lange van Wijngaarden ons uit voerig verhaalt in zijn „Geschiedenis der Heeren en Beschrijving der Stad van der Goude" (1813), maakte deel uit van dit moerassige woudcom plex. Tot het einde der 14de eeuw lag bitsen Westen van de stad, zich uitstrekkende van de Raam tot Moordrecht en langs de Gouwe tot Wad dinxveen. Er stonden zware en hooge boomen, waarin vele vogelsoorten nestelden. Het behoorde tot het dqmein der Heeren van der Goude, die er geregeld ter valkenjacht gingen. Het werd dan ook in stand gehouden als reigerbosch. De blauwe reigers, die er nestelden, waren immers onmisbaar voor het hoogadellijke vermaak der valkenjacht. Verder nes telden er lepelaars en kwakken, welke .laatste vogels thans in ons land als broedvogel zijn uitgestorven. Bovendien vermelden rekeningen uit 1359 en 1361, in afschrift aanwezig in het Gemeentelijk Archief, dat er ook „witte reijghers" en „witvogels" voorkwamen. De vraag rijst of hiermede wellicht de groote en kleine zilverreiger bedoeld kunnen zijn, die thans in elk geval in ons land zijn uitgestorven. In het Stedelijk Archief bevindt zich ook nog een charter van Jacoba van Beieren, ge geven Slot ter Goude in 1428, waarbij aan de voetboogschutters jaarlijks veertig paar reigers wordt toegekend voor het prijsschieten. In de tweede helft van de 14de eeuw ging het bosch uit de handen van de graven van Blois over in die van Hertog Aelbrecht van Beieren, die zich, toen hij in 1399, in verband met zijn krijgstochten tegen de Frie zen, in geldnood zat, haastte groote 4eelen ervan te verkoopen aan Goudsche burgers. Dit beteekende de a Invang van het einde. Het bosch wordt dan spoedig herschapen in hopf en moestuinen; ook werden er vruchtboomen geteeld, die van zeer gelede qualiteit schijnen te zijn ge weest; er werd althans een aanzienlijkejhandel in gedreven. Het geheele gebied ten Westen van Tergouw kreeg|aldus een ander aanzien. In 1401 wordt voor de eerste maal dit onmiddellijk aan de stad grenzende gebied aangeduid met den naam „Korte Akkefren". Het Zevenhuizensche bosch. Een soortgelijk terrein was het internationaal bekende Zevenhuizen sche bosch, behoorende tot het z.g. „Huis ter Duyn", dat aan de Westzijde van den door het dorp loopenden weg, tegenover het kerkgebouw was gelegen. De levensduur hiervan is evenwel belangrijk grooter geweest. In een manuscript van Jacob Loys, getiteld „Oude ware beschryvinge van Schielant", omstreeks 1672 geschreven, vindt men over dit bosch o.a. het volgende: „Dit huys is gelegen aan de suytsyde in het midden van het dorp van Sevenhuysen aen een moerassige boschagie, dat seer dicht en wel is beplant met veel geboomten van verscheyde soorten, hetwelcke de oorsaecke is, dat hier in deese boschagie seer groote quantiteyt van reygers, quacken, lepelaers, krayen, kauwen ende meest van alle noch schollevaers ende diergelycken gevogelten noch meer, elck in sijn quartier haer nesten maeckende ende met seer groote menichte haer jongen aldaer uytbroeyen ende voortteelen Een eigenlijk kasteel was dit „Hof van Zevenhuizen", volgens de Lange van Wijngaarden, vermoedelijk niet, meer 'n soort ridderhofstede, voor namelijk van belang als wachthuis bij het reigerbosch. Jan van der Duyn had het in 1386 in leen verkregen van den heer van Brederode, die het op zijn beurt in de 13de eeuw van de Hollandsche graven gekregen had. Van de belangrijke vogelwereld wordt voor de eerste maal melding gemaakt in een plakkaat van Keizer Karei V, die op 28 Dec. 1554, op verzoek van Jacob van der Duyn, het verbod uitvaardigde om zonder toestemming van den rechthebbende in genoemd reygerbosch vogels te vangen of te dooden. De bevolking van Zevenhuizen schijnt echter hard- leersch te zijn geweest; het bleek althans noodig in 1593 en 1608 soort gelijke plakkaten opnieuw uit te vaardigen. Loys vermeldt nog, hoe het gewoonte was tusschen Hemelvaartsdag en Pinksteren de nesten te storen. De jonge vogels werden dan met schuiten vol naar de Holland sche steden vervoerd, waar zij tegen goeden prijs werden verkocht; zoo kreeg ook Koning Jacobus I van Engeland telkenjare twee schepen vol met vogels,,aalscholvers uitgezonderd, gestuurd. Dit „schudden" van schollevaars schijnt voor den wijden omtrek een groote aantrekkelijk heid te hebben gevormd. Loys schrijft althans: „Alsdan komt 'er een groote quantiteyt van volck uyt geheel Hollant ende andere provintiën ende landen om deese schuddinghe te sien, ende elck mensch, die wilt komen sien, moet met den kasteleyn accordeeren, of komt niet in het bosch." John Ray (Travels through the low countries, 1738) vermeldt, dat in het Zevenhuizensche bosch zelfs de gekuifde aalscholver zou gebroed hebben, een bewering, die echter terecht in twijfel getrokken wordt. In het einde van de 17de eeuw is het bosch evenwel verdwenen, de boomen waren gerooid en de bodem was reeds grootendeels afgegra ven. Zevenhuizen lag vrijwel temidden van het water. In den loop van de 18de eeuw reeds werd dit gebied weer drooggelegd. De vogels waren evenwel in de buurt van dit steeds water- en visch- rijkere oord gebleven. Waarschijnlijk gingen zij grootendeels naar het in den nabijen Wollefoppenpolder gelegen Schollevaarseiland, dat tot de droogmaking van dit terrein tot den Prins Alexanderpolder in 1874, een bekende broedplaats was van allerlei merkwaardige en zeldzame vogel soorten. De gevolgen der vervening. Zooals reeds hierboven terloops vermeld, werd het gebied tusschen Ouden Rijn en Hollandschen IJsel voor een zeer groot deel in den loop van de 14de, 15de en 16de eeuw afgegraven en in watervlakten ver anderd. De turf, die door deze vervening werd verkregen werd voor een belangrijk deel verbruikt in de nabijgelegen steden, o.a. in Gouda, dat veel turf noodig had voor zijn bierbrouwerijen en later voor de pijp- makerijen. De Reeuwijksche en Sluipwijksche 'plassen schijnen voor het grootste deel in den loop der 18de en 19de eeuw te zijn ontstaan. Aanvankelijk waren de meren, die door deze vervening ontstonden, nog door stroken land van elkaar gescheiden, zooals dat thans nog in Sluipwijk het geval is. In den loop der jaren gingen zij evenwel een samenhangend geheel vormen, zoodat tal van dorpen min of meer ge heel te midden van het water kwamen te liggen: Nieuwerkerk, Zeven huizen, Moercapelle, Waddinxveen, Sluipwijk enz. Voor deze plaatsen gingen de steeds in omvang toenemende meren een ernstig gevaar vormen. De vervening ging dus gepaard met een aanzienlijk landverlies; zij werd daarom al spoedig door de hooge Overheid aan beperkende be palingen onderworpen. Hertog Aelbrecht van Beieren schijnt in 1382 de eerste te zijn geweest, die voorschriften betreffende het vervenen vast stelde. Tot op den huidigen dag bestaan soortgelijke bepalingen. Bij de meeste verveningen was een der belangrijkste voorschriften, dat door de verveners een z.g. slikgeld moest worden gestort in een fonds, waar uit later de wederdroogmaklng der door vervening ontstane plassen kon worden bekostigd. In de meeste gevallen was dit fonds evenwel niet toereikend. Met behulp van de Staten, later ook van de Nederlandsche regeering, werden evenwel vrijwel alle uitgeveende plassen tusschen VERKLEINDE REPRODUC TIE VAN EEN KAART VAN SCHIELAND EN DE KRIM PENERWAARD, weergevende den toestand in het midden der 18de eeuw. Ontleend aan „Hedendaagsche Historie of Tegenwoordige Staat van alle Volkeren; XVIIde deel. Ver volgende de Beschryving der Vereenigde Nederlanden. En wel in 't byzonder van Hol land". Verschenen in 1749 bij Isaak llrion te Amsterdam. c H I imperWaaed

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Weekblad voor Waddinxveen | 1937 | | pagina 1