Collecte- moeheid S^cfcHa Onderduiker In ]%rntMdes>ntij«L uc iviüööt: xi poging daartoe, met het oogmerk vrijuit te gaan met een beroep op noodweer. Natuurlijk ging de raadsman met deze lezing van het geval niet mee. Hij zeide overtuigd te zijn, dat de man oorzaak was van de daad van zijn vrouw. Dus: hij wees op het noodweer-artikel in de wet. Zoals gezegd, deze kwestie is nog in eerste instantie voor de rechter en de uitspraak zal pas eind Februari plaats vinden. We meenden echter goed te doen er, aan de hand van dit voorbeeld, er op te wijzen, dat „noodweer" hoewel nader omschreven, een vagere en meer delicatere aan gelegenheid is dan „noodrecht", dat niet omschreven is, maar waarvan het bestaan thans is bewezen. Noodweer daarentegen is een artikel, dat niet te pas en te onpas gebruikt kan worden. Het sumiere verschil tussen „noodïecht en „noodweer" is evenwel in dit artikel klaar naar voren gebracht. Belangrijk ge noeg overigens, om het iedereen onder de ogen te brengen. Men wil eens iets anders. Het Nederlandse volk is gul en vrijgevig. Als er ergens nood is, staan we terstond klaar om te hel pen, zoveel in ons vermogen ligt. In het buitenland staan we bekend als een volk van kaasboeren en slu we handelaren; de Hollandse zuinig heid is spreekwoordelijk over de grenzen. Als men zich in het buiten land voorstelt als zakenman èn „Hol lander", dan wordt men dubbel voor zichtig. In een Frans blad lazen we dezer dagen een reportage van een journalist, die ons land had bezocht. Hij schildert ons als „uitgekookt", „uitgeslapen" en „geslepen". En ten slotte heeft hij voor ons een defini tie, waarvoor wij geen vertaling we ten, zodat we haar maar onvertaald weergeven: „esquilleurs". De ver taling, die dit woord het meest be naderd, is „klaplopers". Erg fraai dus niet bepaald. Heeft de Franse collega gelijk? Ja en nee. Inderdaad kunnen wij zaken doen in het buitenland. Het feit bij voorbeeld, dat flinke zakenlieden van Nederlandse stam er in geslaagd zijn om vóór de Fransen belangrijke tran sacties tot stand brengen (bijv. de melkleveranties aan de Geallieerde soldaten in Duitsland), tekent ons nog niet altijd tot uitgekookte, uitge slapen of geslepen zakenlieden. En die z.g. Hollanse zuinigheid .wel, daar zullen we in 1952 maar over zwijgen. Het is, dat de verkiezingen voorbij zijn, anders zou men ons nog van „uitgekookte" propaganda voor een bepaalde partij kunnen verden ken Terzake. Gul zijn we, als het no dig is. We kunnen best iets missen voor onze medemensen. Laten we maar eens denken aan de drie milli- oen voor de kankerbestrijding. Het was niet uitgekookt, evenmin uitge slapen of geslepen. Het was saamho righeidsgevoel. We zijn wel verdeeld in 13 partijen, maar als het nodig is, kunnen we ook één zijn: één Neder lands volk! Waarempel nog niet zo'n slechte definitie. Daar maken U en ik deel van uit. Toch is er een kentering merk baar in die gulheid. En dat is te ver klaren. Er wordt al te veel een be roep gedaan op onze portemonnaie. De tijden zijn niet bepaald gemak kelijk voor menig mens, werknemer en kleine middenstander. Dat weten we allemaal. En de collectebussen zie je vrijwel iedere dag op de straat ■:n er gaat geen week voorbij, of men komt met zo'n ding ook nog aan je deur. Weiger eens, als je nering doende bent? Je hebt een zaak, daar moet je ook aan denken. En een dub beltje is al het minste wat je geeft. Daar is de Emmabloem-collecte, collecte voor een blindeninstituut, voor een sanatorium, voor het oud- verpleegstersfonds, voor Pro Juven- tute, voor de zending, voor de Missie voor het plaatselijk comité Ouden van Dtgen, voor het Oranjefeest, voor een schoolfeest, voor een ba zar, voor een buurtfeest, voor een speeltuinvereniging, voor het Anjer fonds, voor de t.b.c.-bestrijding, voor de blindegeleidehond, voor het plaat selijke jeugdhuis, voorvult U het lijstje zelf maar aan. Er komen kinderen aan de deur met een prik- kaart voor een instelling, waarvan je nog nooit hoorde; aan de stations uitgang staat een dame met een bus voor een of ander onbekend doel; op straat wordt je aangehouden door een andere collectante; in de bios coop rammelen de bussen voor het Bio-Vacantieoord. Wie zal het de mens in deze tijd kwalijk nemen, dat hij op een gege ven ogenblik zegt: Afgelopen, ik geef niet meer. Ik heb er genoeg van. Vandaag is het hiervoor en morgen daarvoor. Je kunt wel aan de gang blijven. Er is in ons land momenteel een cullectemoeheid merkbaar. En dat is erg. Erg voor de verenigingen, die het hoofdzakelijk van collectes moe ten hebben. Want hun bron van in komsten gaat dalen, terwijl de reke ningen der uitgaven stijgen. Ze ko^ men in moeilijkheden en moeten op nieuw een beroep doen op onze goed geefsheid. De vicieuze cirkel. Misschien komt het, omdat wij de ze manier van geven in een collec tebus) „zat" worden, om het zo maar eens uit te drukken. En onmiddellijk rijst de vraag: Zijn er geen andere methodes? Zo'n speldje zegt ons niets. Je draagt het een dag om ver der gevrijwaard te blijven van col lectanten. Dan gooi je het weg. Het oud-verpleegstersfonds kwam dezer dagen in ons land rond met kleine pakjes cacao, belangloos be schikbaar gesteld door een fabriek. (Mede uit reclame-oogpunt). Zo'n pakje moest 50 cent opbrengen en we hebben ons laten vertellen, dat deze collecte meer succes geoogst heeft dan die met een speldje. We zouden zeggen: Daar zit wat in. De mens wil nu eenmaal van tijd tot tijd iets anders. Laten zij, die het van collecten en giften moeten hebüjem eens gaan peinzen op iets doel betalen ze graag iets meer en het geld, dat zo hard nodig is, komt er toch. Het speldje begint vervelend te worden. Het is uit de tijd. Dat klinkt hard en onaangenaam, maar het is een feit. Een feit, waarmede de be langhebbende charitatieve verenigin gen in deze tijd terdege rekening moeten houden. 23 door K. JONKHEID. origineel dat aantrekkelijk is, niet veel kost érFsJus toch geld opbrengt. Een speldje gooi^JAPg; van cacao kun je lekkere drank mrS^m Laat het een paar centen meer kos'itSP! ïe hebt meteen de voldoening, dat\j® een goed doel steunde. En je kreeg iets, dat waarde heeft! Pro Juventute heeft ieder jaar een kalender en velen kopen haar. Dan heeft men „waarde" voor zijn geld. Verschillende verenigingen vormen samen het fonds „Voor het Kind", dat ieder jaar fraaie kinderpostze gels uitgeeft. Men koopt ze, betaalt een paar centen meer, heeft waarde voor zijn geld en gelijk de voldoe ning, dat men een goed doel steunt. Zou op een dergelijke manier de collectemoeheid niet opgevangen kunnen worden? Geef de mens iets, dat waarde heeft; voor het goede 's Middags moet Arie een greppel die door de koeien is ingetrapt, openhalen op een stukje land achter het huis van een der leden van het Comité Revolutionair. De man ziet hem en komt naar buiten. „Morgenmiddag vergaderen ze weer," zegt Arie, „zorgt dus dat jelui op tijd zijt." „Morgenmiddag zeg je'" Arie kijkt niet op, hij knikt alleen. Op de terugweg ontmoet hij An- toon Eedelcoert en overhandigt hem het vergeten mes. Natuurlijk wisse len ze een paar woorden. Als Schepen Eedelcoert de volgen de dag naar de vergadering rijdt, heeft hij zo veel mogelijk orde op zijn zaken gesteld. Hij is voorbereid op alles. Zijn huisgenoten heeft hij gegroet, maar verder niets gezegd. Onderweg is alles gewoon. Ook de Regtskamer ziet er uit als altijd. En in de gelagkamer zitten een paar bekende bezoekers. Als de Schout de vergadering opent, blijkt bijna de helft afwezig Zij vonden het veiliger, thuis te blij ven. Nauwelijks begonnen wordt de vergadering verstoord. Baljuw Cu perus, treedt binnen, vergezeld van twee leden van het Comité en ver klaart, uit naam van het Comité Re volutionair, de Municipaliteit van Bloemendaal ontbonden. Schout en Schepen zijn van hun ambt onthe ven en in hun plaats zijn benoemd vier leden van het Comité. Een van de benoemden is Antoon Eedelcoert. Met stomheid geslagen horen Schout en Schepenen het aan. Wat zal er nu gebeuren met hen? Op transport naar Woerden, zoals Notaris Neuteboom? Schepen Eedelcoert zit als aan zijn stoel genageld, verrast, overweldigd, niet in staat een lid te verroeren. Antoon, lid van het Comité! En door de revolutiemannen benoemd tot Schepen in vaders plaats! Hij denkt niet aan gevangenschap. Hij denkt aan de twee zoons, die hij verloor, beiden aan de Revolutie. Jan, die verdronk om Aagt van Kromme Arie Antoon, ,die is dit eigenlijk niet er ger? Niemand verroert zich. Als ge slagen honden kijken ze naar de ogen van de indringers. Waar wach ten die op. De ontslagenen kunnen vertrek- kei\" zegt de Baljuw. ■^jd? Vertrekken? Niet gevangen? Niet rn5lar Woerden? Hun gestijfde gestalten komen in bewegingi Ze staan op. Ze haasten zich na trap af. Alleen EeM.e^coer^ blijft zitten. Hij kreunt. Hij z!|ft bet verleden. Vier [el en een in de wieg. jvd. Maar de ande- in verloren. Anna, Gerrit? t naar hem. Er de deur en vluchten de Hij kinderen aan Daatje nu getro ren? Jan en Ant hoe met Anna? Het drietal kijk' komt weer leven in zijn ogen. Zijn blik wordt hard en fel. Hij richt zich op rechtop. Stram, kaarsrecht, met bedaarde stap, alsof niets hem deert loopt hij naar de deur en verdwijnt Met iets als eerbied zien de anderen hem na. Hun taak is voor vandaag ten einde. Eedelcoert komt thuis. Verwon derd kijkt zijn vrouw hem aan. „Nu al klaar?" vraagt ze. „Ja, klaar, alles afgewerkt." Verder zegt hij niets. Hij denkt nog steeds aan Antoon, die de fout van zijn broer verklapte, toen deze in stilte vrijde om de dochter van Kromme Arie en die nu zijn eigen vader verraadt. In de duisternis van de bedstee vertelt Eedelcoert, wat er gebeurd is en ook Antoon als revolutieman benoemd is tot Schepen in vaders plaats. Ook Antoon ligt te peinzen. Hij weet alles van de ontbinding, maar verder niets. Heeft vader vermoe dens? Of is er een verrader? Weet vader iets van zijn aandeel in de Bloemendaalse Revolutie? Waarom spreekt hij dan niet openlijk? De volgende dag komt er voor Antoon een grote brief met een dik gestempeld waszegel. Het Comité Revolutionair heeft hem benoemd tot Schepen van Bloemendaal! Dit is een verrassing, waarover hij zich volstrekt niet verheugt. Wat een fi guur tegenover vader! 's Middags praat hij met moeder en vraagt: „Wat is er gisteren ge beurd?" „WeeK je dat niet?" Hij toont de brief. „Daar wist je toch zeker alles van? Je bent lid van het Comité!" „Ik ben geen lid van het Comité en ik wist van deze benoeming niets. „Het is verschrikkelijk!" „Wilt u het vader vertellen? Dat ik daar niets van wist." „Je wist wel van het andere?" „Wel van het andere". „Geef mij die brief". Vrouw Eedelcoert zoekt haar man en vindt hem in de wagenschuur be zig met het smeren van de assen. „Weet je, wat die brief, die Antoon ontving; betekent?" „Zeker, weet ik dat. Ik heb het je gisteravond zelf verteld". „Hij zegt, dat hij daar niets van wist. Ik bedoel, niets van zijn be noeming." „Hij liegt het!" roept Eedelcoert hef tig. „Van zijn benoeming wist hij niets, wel van het andere." „Dat is erg genoeg!" Moeder geeft het voorlopig op. Ze gaat naar binnen en legt de brief op de commode. Antoon is weg. Bij het avondeten wordt weinig gespro ken. Een sfeer van dreiging vult het vertrek. Buiten schemert het. Het wagentje van Notaris Neute boom rijdt voorbij. Ze kijken allen. Wie kan daar inzitten? Even later komt het wagentje terug de juffrouw stapt eruit. Eedelcoert gaat zelf naar de deur. „Dag Eedelcoert. Is uw zoon thuis? „Mijn zoon is thuis". „Kan ik hem spreken?" „Zeker. Dat kan.". Ze gaan naar binnen. Vrouw Eedel coert en Anna hebben vlug het, een en ander weggeruimd. Ze kunnen de juffrouw toch niet ontvangen aan de boterhammentafel. De bezoekster gaat zitten. Ze wendt zich tot Antoon. „Eedelcoert, ik wil je wat zeggen." Haar stem beeft. Ik heb een verzoek, een nederig ver zoek." (Wordt vervolgd)

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Weekblad voor Waddinxveen | 1952 | | pagina 4