Talens Cl Inkt
Een Onderduiker
in Wapoleonstijd.
De nieuwe
Winkelsluitingswet.
Boekhandel Veldwijk
het kind, als het een dier te ver
zorgen heeft, dat zijn „kameraad"
is.
Voor de geestesrust van een
kind en ook voor de karakter
vorming is het dier in zijn omge
ving van de grootste betekenis.
Het rustige spel van een kind
met een dier werkt vooral op het
nerveuze kind, dat met ouders,
broertjes en zusjes gauw in con
flict komt, in hoge mate gunstig.
De kinderen leren deze schep
selen bewonderen, verzorgen, hen
kénnen in hun eigenaardigheden.
Muus Jacobse begint één van
zijn gedichten met de strophe:
„Kind, kleine kameraad van zach
te dieren, dat loopt te spelen in
de morgenzon, om al de vreug
den van een dag te vieren, waar
mee het paradijs begon.
U moet ze bezig zien: Kind en
33 door K. JONKHEID.
Hoe kan dat? Vader laat dadelijk
inspannen en rijdt naar het Ge
meentehuis. Daar wordt hem het ge
val verklaard. Twee lotelingen uit
de Gemeente' zijn ongeschikt geble
ken en worden vervangen door twee
anderen. Een van hen is Gerrit, hij
had een laag nummer.
Onmiddellijk rijdt vader naar Gou
da, naar de remplagantenbaas
„Ik heb indertijd een remplagant
besteld voor mijn zoon."
„Dat is zo. Maar het bleek niet no
dig."
„Nu is het wel nodig."
,IS hij opgeroepen?"
„Ja, er zijn een paar anderen afge
keurd'.'
„Daar heb ik iets van gehoord."
„Kun je tijdig voor een man zor
gen?"
„Ik weet niet, of het nu nog zal
gaan."
„Waarom niet?"
„Op zo iets is niet gerekend. Ik heb
grote moeite gehad het bij elkaar
brengen van de nodige mannetjes.
En de toèstand is er niet beter op
geworden. De lui hebben geen lust
meer."
„Probeer het. Er is grote haast bij."
De ander weifelt.
„Wanneer moet hij weg?"
Dier. Wij zien zo gauw het dier
lijke in de mens, maar wie nauw
lettend het dier beziet, zal in hém
iets menselijks ontdekken en wij
zullen de chepper aanbidden, om
de wondere mogelijkheden, die
Hij ook in dit Zijn schepsel legde.
Wij hebben een grote zwarte
hond (bouvier), die je gerust met
een dreumesje van twee jaar de
straat op kan sturen. Hij zal er
wel voor zorgen, dat het kind de
stoep niet afloopt! En nu de jon
gens groot zijn speelt hij zijn dol
le spelletjes met ze. Zij kunnen
gerust hun handen in zijn grote
bek laten verdwijnen, maar laat
géén vreemde kerel dat proberen!
Van de jongens geniet zijn eigen
„baasje" dan ook, zoals niemand
anders. „Moeder, ziet U nu wel,
dat Robbie écht lacht? - „Ach,
moeder - Robbie kijkt zó verdrie-
„Vrijdag".
„Aanstaande Vrijdag? Maar man,
het is nu al Zaterdag!"
„Dus nog bijna een week. Het geld
lig gereed en wordt betaald, zodra
het contract getekend is."
„Hoeveel?"
„De afspraak is tweeduizend gul
den."
„Ik weet niet, of ik voor die prijs
zal kunnen slagen."
„Ik leg er honderd gulden bij voor
jou."
Goed, ik zal het proberen.
Eedelcoert gaat naar huis. Daar is
de stemming ellendig. Gerrit zit in
de put. Anna niet minder, want
Woensdag moet Rudolf loten en de
kans op een remplagant is verke
ken, als vader tweeduizend gulden
moet uitleggen voor Gerrit. Moeder
loopt zwijgend en gebukt.
„Wat moeten we nu doen?" vraagt
Gerrit.
Afwachten. Misschien slaagt de
man. Ik heb er wel moed op. Ik
heb hem opnieuw honderd gulden
toegezegd.
En hoe moet het morgen met Ru-
dolf? krijt Anna.
Kind, we moeten vertrouwen. Het
lot wordt in de schoot geworpen,
maar het beleid daarvan is des He
ren!
Dat gold ook voor Gerrit!
Ja, dat geldt ook voor Gerrit. Zijn
remplagant was besteld, en nu.
Zondag gaan ze naar de kerk. Ru-
dolf Neuteboom en zijn moeder zijn
tig! Hij huilt! Hij hoort, dat U zegt
dat hij niet mee mag!"
Alle dieren bezitten eigen
schappen, die de mens van de
twintigste eeuw met al zijn intel
lect niet kan verklaren of begrij
pen kan.
Wij proberen te grijpen naar
dat scheppingswonder door te
zeggen, dat dieren, die op verre
afstanden, de weg naar hok of
huis weten te vinden, een soorte
ment radar in hun kop hebben,
maar verklaren kunnen wij het
niet.
Er is altijd beweerd, dat een
hond aan de mensen, maar een
kat aan het huis hecht. Wat dan
te denken van onze poes, die drie
weken zoek was en die een heel
eind van ons huis verwijderd, vies
en mager als als ze was, blij-mau-
wend en snorrend egen mij op-
er ook. Ze( groeten elkaar en ze
wisselen enige woorden, maar niet
over dat, waar hun hart vol van is.
Bidden ze niet? Ja, ze bidden. En ze
trachten de tostand over te geven
in Gods handen, maar dat is zo ont
zettend moeilijk, want Gods wil en
weg mocht eens anders zijn dan de
hunne! Als ze daar aan denken,
krijgen ze het benauwd. Vooral An
na. En Gerrit niet minder. Rudolf
Neuteboom beredeneert het geval
wijsgerig: wat beschikt is, ontkomt
niemand. Maar in zijn hart hoopt
hij met alle macht op een hoog num
mer.
Dinsdag rijdt Eedelcoert weer naar
den remplagantenman. Deze komt
naar buiten, zodra het rijtuig stil
houdt.
„Ik ben nog niet geslaagd, Eedel
coert."
„Nog niet?"
„Misschien Donderdag. Dat is de
laatste dag." r
„Kan het dan nog?"
„Ik moet het proberen. Als ik mor
gen klaar kom met een mannetje.
Steek Donderdag hef geld bij je en
kom vroeg hier."
Als vader thuiskomt, is de teleur
stelling groot. Er wordt weinig ge
sproken.
De volgende dag is Woensdag.
Rudolf Neuteboom maakt zich ge
reed voor de tocht naar Zevenhui
zen. Hij gaat te voet. De boeren
zoons rijden, hij moet lopen.
Anna kan het thuis niet uithouden.
sprong?
Ach, - die dierenwereld is zo
mooi! Breng er uw kind toch mee
in aanraking. Een huisdier brengt
natuurlijk practische bezwaren
mee. Moeite, last, smerige boel,
gezanik, enz. Ik weet het allemaal
uit ondervinding, maar de na-de-
len wegen m.i. bij lange niet op
tegen de vreugde die wij en onze
kinderen eraan beleven. Moeders,
kweek geen angst voor dieren
bij uw kinderen. Van nature is
een kind er niet bang voor. De
angst wordt pas geboren op het
moment, dat het kind u ziet grie
zelen of u hoort gillen voor een
dier.
In het dier, dat wij verzorgen
kunnen, hebben wij een groot ge
schenk ontvangen voor ons en
voor onze kinderen.
Onthoudt hun dit niet!
Ze gaaf naar „Wind en Zon," zegt
ze. Dat is goed, Anna, dat is lief
van je," antwoord Rudolfs moeder.
Verder praat ze met zachte woorden
over allerlei dingen, maar het on
derwerp van de dag roert ze niet
aan. Anna houdt dat niet vol.
Wat denkt u? Zal het goed aflopen
vandaag? Dat geloof ik beslist.
Anna kijkt vragend.
Denk eens in. Wij waren met ons
drieën, mijn man, Rudolf en ik. Mijn
man zit al jaren gevangen, nu zijn
wij samen. Stel je voor, dat Rudolf
ook weg moet! Dat zal de Voorzie
nigheid niet gedogen.
Daar is Anna niet zeker van. Ze
denkt aan de tekst, die vader kort
geleden las: „Mijn wegen zijn niet
uw wegen en mijn gedachten niet
ulieder gedachten." En zulk licht
vaardig praten over de Voorzienig
heid is ze thuis niet gewend.
Het wachten duurt lang. Ze raken
uitgepraat. Telkens kijken ze naar
de weg. Anna is al naar het hek ge
lopen, om de Kerkweg af te kijken
in de richting van het Oude Dorp.
Maar ze krijgt niets te zien. Ook
geen rijtuig met een terugkerende,
aan wien ze iets vragen kan.
Ze gaat weer naar binnen. De span
ning groeit. Het duurt zolang en er
gebeurt maar niets!
We moesten eens naar de keuken
gaan en naar de kamer hiernaast,
stelt de gastvrouw voor.
Dat doen ze. Ze4open wat rond, be
kijken de meubelen en een paar
Op 1 October a.s. treedt de nieu
we winkelsluitingswet in werking.
In verband hiermede wordt er de
aandacht opgevestigd, door de po
litie, dat het verboden is een win
kel voor het publiek geopend te
hebben, of publiek in de winkel
toe te laten:
a. op Zondag; b. op werkdagen
voor 5 uur; c. op werkdagen na
18.00 uur. Dit geldt voor alle
winkels, ook voor kapperszaken.
Dus ook Zaterdags om 18.00 uur
sluiten het gehele jaar door. Het
kopend publiek wordt verzocht
in deze hurt volle medewerking
te verlenen. De handhaving
van dit verbod zal door de politie
streng gecontroleerd w.orden.
R.
schilderijen en praten daar over.
Dat geeft verlichting.
Ze keren terug en gaan weer zitten.
Ze zwijgen en kijken opnieuw naar
de weg.
Daar is hij! roept Anna plotseling.
Ja, het is Rudolf. Hij loopt met fer
me pas, maar kijkt niet op. Dat doet
hij pas, als hij het hek binnenstapt.
Anna loopt naar de voordeur, zijn
moeder neemt plaats in de post van
de kamerder.
Rudolf komt binnen.
Hoe is het?
Goed, zegt hij. Maar zijn gezicht
staat strak. Hij loopt de kamer
binnen en valt in een stoel. Uit een
van zijn zakken haalt hij een ver
frommeld papiertje en legt het op
tafel voor de vrouwen. Het is zijn
lot.
Ze kijken met gretige ogen. Verplet
grijpen ze naar haar hart. Het
nummer, dat Rudolf trok, is - num
mer één!
(wordt vervolgd).
houdt Uw dure vulpen nieuw
f 0.70