öe Chinese geen nummerwerk zijn zegt .v.Steijn Pd.peqd.ö.1 „Arbeid sociale dienst moet HAMMING ESI Waddinxveen de ^automatische stuurman K a p g> i e en >aar ui Weekblad voor 20 jaar geleden: ADMINISTRATIE 7 4 door soc. zaken W’veen J. v. Steijn dir. gein, dienst van Waddinxveen VRAAGT UW VEEL TIJD tijd, die U zo goed voor andere zaken zou kunnen beste den PRAATEENS MET w 'Jf- WL WEEKBLAD VOOR WADDINXVEEN HOLLANDS HART 3 februari 1966 A Vrijdag 1 februari 1946: B KLOMPEN w RIJWIELEN (foto Siaak Noteboom) Nieuws uit onze woonplaats: het stuurman!” hijgde door Earl Derr Biggers vertaald door P. Oreille Hoofdstuk 4 10 nr. (wordt vervolgd) Hoofdstuk V. De Ranch van Madden. deskundig advies stipte uitvoering Kon. Wilhelmina- singel 76 Tel. 2808 - W’veen Voorzichtig stuurde Will Holley zijn wagen de steile, met stenen bezaaide helling af. „Kalm aan, Horatius,” mompelde hij. Nu war enze op woestijngrond, de weg automatische stuurman de auto gaan, recht op de barricade af Kappie en de Maat dachten al, dat hun laatste uurtje had gesla gen, toen de robot de auto plotse- ling een zwenking liet maken naar een in aanbouw zijnde brug. Deze uitweg was door de bende van Geldjeslijmer niet afgesloten, omdat geen enkele auto hierover zou kunnen rijden; alleen spoor- eindelijk in dienst staat van de ge meenschap.” De heer Van Steijn is een groot voorstander van de Algemene Bij standswet. In feite betekent de wet voor de vleeswording van zijn denk beelden hieromtrent. Ofschoon hij van huis uit hervormd is vindt de heer Van Steijn het toch niet erg dat de financiële taak van de kerkelijke diaconieën nu feitelijk tot het verle den behoort, al gaan vele kerken nog maar schoorvoetend over tot het ver wijzen naar „Sociale Zaken” als een gemeentelid om hulp bij de diaconie aanklopt. „Er ligt voor de instanties op het levensbeschouwelijke vlak een heel terrein braak op het gebied van de immateriële zorg,” zegt de heer Van Steijn. „Ik denk bijvoorbeeld aan jeugd- en bejaardenzorg, maat schappelijk werk, gezinszorg, enzo voort.” I De Leider van den Distribu- tiekring 299 brengt ter kennis van belanghebbenden, dat thans op zeer beperkte schaal toewijzingen kunnen worden verstrekt tot het aanschaffen van rijwielen. WADDINXVEEN Deze week vindt u in dit blad de tweede aflevering van een serie artikelen over de nieuwe Algemene Bijstandswet en hoe hij in Waddinxveen (en in Reeuwjjk) wordt toegepast van de hand van de heer J. van Steijn, directeur van de gemeentelijke dienst voor Sociale Zaken in Waddinxveen. Wie is de heer Van Steijn en wat doet hij precies? vroegen wij ons af en het antwoord dat we van hem te horen kregen vonden we interessant genoeg om hieronder af te drukken. „Ik heb me altijd al erg geïnteres seerd voor het gehele sociale en maatschappelijke leven,” vertelt de gezellige prater Van Steijn. Dat moet hij ook wel in zijn vak, want dat ver plicht hem de gehele dag met men sen om te gaan en zich voor hun moeilijkheden te interesseren. „Het werken mét mensen als ma teriaal is bijzonder boeiend en het geeft me altijd grote voldoening te zien dat we vaak succesvolle resul taten weten te boeken. Het is wel verantwoordelijk werk. Kijk, kum gezeten en omdat hij vooruit wilde komen „en omdat die directeur in Leerdam maar niet weg wou gaan” solliciteerde hij naar Waddinxveen. „Waddinxveen is een mooie ge meente om mee te mogen helpen op bouwen,” vindt Van Steijn. „Het is een mooi werkgebied en dat voldoet mij zeer. Ik moet ook zeggen dat de samenwerking tussen mijn superieu ren en met de ondergeschikten voor treffelijk is en dat we daardoor veel prettiger samen kunnen werken aan de uitbouw vanonze afdeling die uit- In aansluiting aan vroegere publicaties kunnen thans ook de navolgende personen aan vraagformulieren afhalen voor klompen en wel van 4 tot en met 9 Februari a.s. Arbeiders in glasslijperijen, arbeiders op scheepswerven (plaatwerkers en lasschers) slagers die zelf slachten, stokers en binnen- visschers. Kappie, zich het zweet van het voorhoofd wissend, „maar toch zal ik ja blij zijn, als we de over kant hebben bereikt!” De mannen van Geldjeslijmer keken stomverbaasd de wegrij dende auto na. „Dat is knap ge daan,” mompelde hun aanvoerder, „maar het zal hen niet helpen; in het midden van de brug zijn de rails nog niet aangebracht!” (wordt vervolgd) brugdek ontbrak „Wij vliegen het water in!” gil de de Maat, maar tot zijn grote verbazing en opluchting gebeurde dit niet toen zij de oever verlie ten. Met een haarfijne stuurbe- weging had de robot de auto op de rails gebracht en feilloos joeg hij de auto hierover naar de an dere oever. „Wat een De toneelvereniging „Mor genrood” zal Woensdag 20 Fe bruari in ,,’t Centrum” een to neelavond geven, waar opge voerd wordt „Niet ieder paar hoort bij elkaar.” Will Holley liep door naar een oude auto, die voor het hotel stond. „Stap in,” zei hij. „Het is niet ver.” „Een ogenblik - ik moet mijn valies halen,” ant woordde Eden. Hij ging het hotel binnen en kwam even later terug met zijn koffer, die hij achterin zette. „Horatius is klaar,” zei Holley. „Nu naar het Westen, jongeman.” Eden stapte in en het wagentje tufte de hoofdstraat door. „Het is erg vriendelijk van u,” zei de jongen. „Het is een pretje,” antwoordde Holley. „Ik ben eens gaan denken, ziet u. De oude P.J. geeft nooit een pers gesprek, maar je kunt nooit weten; mogelijk kan ik hem overhalen. Die beroemde lui zijn weleens een beetje minder hoog als ze hier zijn. Het zou een grote pluim op mijn hoed zijn. Dan zouden ze in New York weer eens van mij horen.” „Ik zal doen wat ik kan om te helpen,” beloofde Bob. „Dat is mooi van u,” antwoordde Holley. De flauwe gele lichten van Eldorado werden steeds vager achter hen. Zij bestegen een ruwe weg tussen twee lage heu vels - onvruchtbare, lelijke stapels slecht gesorteerde rotsblokken. „Ik probeer het,” voegde de redacteur er nog bij. „Maar ik hoop, dat ik meer geluk heb dan de vorige keer.” „O, hebt u Madden al eens gesproken?” vroeg Eden met belangstelling. „Maar ééns,” antwoordde Holley. „Twaalf jaar geleden, toen ik verslaggever was in New York. Ik was er in geslaagd binnen te komen in een speelhuis in de Vierenveertigste straat, een paar huizen van Delmonico af. Het had wel geen erg goede naam in die tijd, maar de grote P. J. Madden was er zelf, uitgedost in avondkleding, en hij wedde, dat hij zijn hoofd haast verspeelde. Ze zeiden, dat hij het niet meer laten kon; als hij heel de dag op de Beurs gedobbeld had, hing hij heel de nacht over de roulette in dat huis.” „En hebt u toen geprobeerd hem te interviewen?” „Ja. Ik was een dwaze kwajongen, met een massa durf. Er zat toen juist iets van een spoorwegfusie in de lucht, en ik besloot hem er naar te vragen. Dus ik naar hem toe, toen er even pauze was. Ik vertelde hem, dat ik aan een dagblad werkte - en verder kwam ik niet. „Er uit!” brulde hij. „Je weet, dat ik me niet laat inter viewen!” Holley lachte. „Dat was mijn eerste en enige ontmoeting met P. J. Madden. Het was geen veelbelo vend begin, maar wat ik die avond daarginds begonnen ben, zal ik nu hier proberen af te maken.” Zij kwamen bovenaan de helling, de rotsige heuvels lagen nu achter hen en door een reuzendoorgang reden zij een vreemde, nieuwe wereld binnen. Hoog aan de hemel, tussen sterren van platina, stond een smalle maansikkel, en ver daaronder lag in het vage licht de grote, grauwe woestijn, eenzaam en geheimzinnig. slot. Het verlaten, saaie straatje strekte zich aan weer zijden uit naar onbeperkte ruimte. De redacteur maakte een handbeweging naa rhet rustige schouwspel. „Je kunt ons hier allemaal vinden - bannelingen van de wereld,” zei hij. „Natuurlijk, de woestijn is groots, en wij hebben haar lief - maar laat een dokter eens zeggen „je kunt gaan”, dan zie je ons niet meer van het stof. De dagen kunnen me zoveel niet schelen, maar de nachten, de koude, eenzame nachten.” „Kom, Will, zo erg is het niet,” zei het meisje zacht. „Neen, zo erg is het niet,” gaf hij toe. „Sedert de radio en ed bioscoop er zijn. Avond aan avond zit ik daar in dat theater, en soms, bij het Laatste Nieuws, of ook wel in een stuk, zie ik New York weer, met auto mobielen, en de leeuwen op de stoep van de Bilblio- theek, en vrouwen in bontmantels.” Zwijgend liepen zij met hun drieën voort over het zand. „Als je me lief hebt, Paula,” zei Will Holley zacht, „dan moet je eens een achtergrond voor me zoeken in New York, en een film, die daar speelt. Dan zal ik er naar kijken tot deze oude ogen blind zijn.” „Ik zou het wel willen,” zei het meisje, „maar het publiek in de grote steden geeft er niet om. Het wil de woestijn - de wijde, open ruimte, ver van het stads- lawaai.” Holley knikte. „Ik weet het. Dat gevoel heeft zich in de laatste jaren door Amerika verspreid als een vrese lijke epidemie. Ik moet er eens een hoofdartikel over schrijven. De Fransen hebben er een goed spreekwoord voor: Waar iemand niet is, daar is zijn hart.” Het meisje stak haar hand uit. „Meneer Eden, ik ga u hier verlaten - verlaten voor een goede nacht in Hotel Woestijnrand.” „Maar ik zal u weerzien,” zei Bob snel. „Dat moet?’ „Natuurlijk. Morgenochtend ben ik op de ranch bij Madden. Ik heb die brief van hem, en nu zal ik hem spreken, daar wil ik wat om verwedden - als hij er is.” „Als hij er is,” herhaalde Bob in gedachten. „Goede nacht. Maar voor u heengaat - hoe vindt u runder lapjes?” „Verrukkelijk,” lachte zij. „Ja - één was genoeg. Maar dat éne ben ik heel dankbaar.” „Het was een lief lapje,” zei ze. Goedenacht.” De heer Van Steijn kwam in sep tember 1946 naar Waddinxveen. Daarvoor had hjj tien jaar op de ge meentelijke diensten van sociale za ken in Leerdam en later ook in Gor- was nu slechts een flauw wagenspoor tussen creosote struiken. Eenmaal vielen de koplichten op een konijn, rechts van de weg; het volgende ogenblik was het voor altijd verdwenen. Bob Eden zag een rij palmen achter een prikkeldraad- afscheiding, en- tussen de bomen, aan het eind van de oprijlaan, de gloed van een eenzaam venster. „De Alfalfa ranch”, verklaarde Will Holley. „Waarom gaan er in vredesnaam hier mensen wo nen?” vroeg Eden. „Sommigen, omdat ze nergens anders wonen kun nen,” antwoordde de redacteur. „En dan, zei je, het is hier zo kwaad niet voor een rancher. Appels, citroenen, peren...” „Maar hoe staat het met het water?” „Het is hier allen maar een woestijn, omdat niet veel lui de moeite hebben gedaan om te boren naar water. Op niet heel grote diepte heb je het. Sommigen moeten een paar honderd voet (liep gaan - Madden maar een goede dertig. Mhar dat was het Madden-geluk. Hij is dichtbij het bed van een ondergrondse rivier.” Zij kwamen weer aan een afrastering; er boven uit wapperden geschilderde uithangborden en vlaggen, geel in het maanlicht. „Vertel me nu niet, dat dit een onderafdeling is,” zei Bob. Holley lachte. „Dadel City”, kondigde hij aan. „Hier in Califomië is de onderverdeler altijd bij ons,' net als de armen. Dadel City, waar, als je alles gelooft wat er gezegd wordt, iedere dollar vertienvoudigd zal worden. Er woont nog iemand - maar wie weet? Wij zijn een groeiende gemeenschap - zie mijn vorig hoofd artikel.” De agen hotste voort, nu en dan steigerend, maar Holleys handen hadden het stuur stevig vast. Hier en daar strekte een Jozuaboom hongerige zwarte armen uit, alsof hij de nachtelijke reizigers grijpen wilde, en over de grauwe woestenij kreunde voortdurend een klagende wind, kil, scherp en snijdend. Bob zette de kraag van zijn overjas op. „Ik moet denken aan dat oude liedje,” zei hij. „U weet wel - van die jongen, die beloofde iemand lief te hebben „tot het woestijnzand koud wordt”. „Dat was me de belofte wel vond Holley. „Of hij hield haar voor de gek - öf hij was nooit bij nacht in de woestijn geweest. Maar - is dit uw eerste kennis making met dit land? Wat voor soort Californiër bent u eigenlijk?” „Merk: de Gouden Poort”, glimlachte Bob. „Ja, ik ben nog nooit hier geweest. Iets zegt mij, dat ik veel heb gemist.” „Dat hebt u zeker. Ik hoop, dat u niet dadelijk weer wegholt. Hoe lang denkt u hier te blijven?” „Dat weet ik niet,” antwoordde Eden. Hij zweeg even; zijn vriend had hem verteld, dat Holley te ver trouwen was, maar eigenlijk had hij die verzekering niet nodig. Eén blik was voldoende. leving vormden: de adelstand en de burgers. Later kre gen we de gilden toen bepaalde vormen van handwerk- industrie ontstonden. Niemand zag nog de relatie tus sen de arbeid en de mens dan zuiver uit een beperkte economische visie. Zij, die aan de rand van de samen leving kwamen, omdat zij niet door arbeid in hun on derhoud konden voorzien, waren louter aangewezen op de hulp van de zijde van de kerk, die hét apparaat vormde waarmede de hulp verricht werd. Gevolg: rijk dom en zekere weelde bij de bezittende groep, tamelijk welvaartspeil bij de middengroep, net genoeg om te leven bij de lagere groep en een ontstellende armoede bij de randgroep. Een ware plaag van pauperdom, zwervers en bede laars trok door het land. Het waren de organisaties van de handwerkersbazen, de z.g. gilden, die de eerste vorm van een geëigende hulpverlening toepasten. Deze be stond uit het elkaar bij staan in geval van ziekte enzo voort. Dus zuiver uit economische overweging en was ook uitsluitend voor de leden van het eigen gilde. Van oudsher onderkende de overheid bepaalde spe cialisaties in de maatschappelijke zorg. Let op de tot standkoming van hofjes, godshuizen, proveniershuizen, weeshuizen en de werk- of rasphuizen. Vele van deze instellingen zagen het levenslicht uit zuiver politionele overwegingen, omdat de samenleving bedreigd werd door het massale karakter van de maat schappelijke verstoring. De overige maatschappelijke tekortkomingen werden in een algemeen schema van bedelingsmaatregelen op gevangen. De eerste Armenwet van 1854, gemaakt in opdracht van de grondwetgever van 1848, consolideerde in feite de bestaande toestanden met als grondslag dat armen ondersteuning een louter zedeljjke en godsdienstige plicht was en géén burgerplicht, waarmede de staat iets te maken had. De steun door de overheid werd slechts gegeven bjj volstrekte onvermijdelijkheid, in dien deze niet van kerkelijke of andere instellingen werd verkregen. Ook de Armenwet van 1912 ging nog van deze stel regel uit, doch was iets ruimer van opzet. In de me morie van toelichting werd als ideaal gesteld: vrije liefdadigheid, waarin de christelijke barmhartigheid de eerste en oudste plaats inneemt. Het ideaal was dus nog dat liefdadigheid het gehele werk der armenzorg zou omvatten. Die toestand werd niet bereikt en de regering ontbrak de macht hiertoe. Hierdoor is een tekort ontstaan. Het voortbestaan van dit tekort laat het algemeen belang niet toe. Aangezien nu alleen de overheid dit tekort kan aanvullen, is deze daartoe ook ter wille van het algemeen belang geroepen. Vandaar het subsidiaire, het aanvullende karakter van de bur gerlijke armenzorg. Naarmate de liefdadigheid opbloeit, zal de overheidszorg inkrimpen. Ook dit weer in het licht van de toen geldende opvattingen over de be perkte functie der overheid op sociaal en economisch gebied. Bescherming van de gemeenschap tegen de sociale ellende van de enkeling en de vaak daaruit voortvloeiende euvele gevolgen voor anderen door middel van een systeem van krappe bedeling (het ab soluut onvermijdelijke) of plaatsing in een bescher mende omgeving, die dan meestal het kenteken van de uiterste zuinigheid en onderworpenheid droeg, was de aangewezen gedragslijn. Er was geen ruimte voor het individualiserend optreden en dus ook nog geen maat schappelijk werk. Op deze wel zeer smalle basis moest de gemeenschap de tweede helft van de vorige eeuw de geweldige pro blemen tegemoettreden die ontstonden tengevolge van de industriële revolutie. De primaire weerstand tegen de sociale calamiteiten nl. het christelijke barmhartigheids- en liefdadigheidswerk van kerken en particulieren bleek niet opgewassen voor deze taak onder de uiterst moeilijke omstandig heden van die tijd. Was het wonder dat ook de overheid tekort moest schieten? In plaats van welvaart bracht de industriële en eco nomische expansie een mist van grauwe ellende, omdat de welvaartsspreiding onjuist plaats vond en de ar beidsfactor te laag werd gewaardeerd. Gevolg: goed kope woningbouw, vaak krotten, vrouwen- en kinder arbeid onder moereel en sociaal beschamende omstan digheden, onvoldoende middelen van bestaan voor de groeiende arbeidersbevolking, demoralisatie en drank misbruik. De overheid was gebonden aan zijn wettelijk voorschrift, de kerken bleven in gebreke en gaven vaak als troost „aanvaarding en berusting” in plaats van de solidariteitsgedachte: echte barmhartigheid en recht vaardigheid. Verder gevolg: zich losmaken van geeste lijke bindingen; geestelijke ankers werden gekapt. Ook hier weer de samenhang tussen maatschappij beeld, de tijd en de structurele omstandigheden. Het aantal burgers, dat leefde op de rand van het ethisch verantwoord bestaansminimum en daarbij on beschermd en weerloos stond tegenover de vele risico’s van de zich verder ontplooiende industriële maatschap pij, nam gestadig toe, terwijl de onderhoudsinstanties onvoldoend draagkrachtig waren om deze maatschap pelijke nood op doeltreffende wijze op te vangen. (wordt vervolgd) In een bijeenkomst van den Bond van Plattelandsvrouwen afd. Waddinxveen is 40,07^ bijeengebracht ten bate van „Nederland helpt Indië”. een timmerman kan bij het maken van een werkstuk een fout maken, zon der al te serieuze gevolgen. Hij gooit het verknoeide hout gewoon weg en begint opnieuw. Dat kan bij dit werk niet zonder dat je de mensen krenkt. Je moet er altijd rekening mee hou den dat je een medemens voor je hebt. Ik ga er dan ook vanuit dat het sociale werk geen nummerwerk moet zijn. Elk geval moet afzonder lijk en met de grootst mogelijke aan dacht bekeken worden.” De heer Van Steijn is daarom zo blij dat hij in Waddinxveen kan wer ken omdat hij hier een volledig ge lijkgezind gemeentebestuur heeft ge troffen. „Er is hier altijd al een pro gressief sociaal beleid gevoerd en daarom hoefde er bij de inwerking treding van de Algemene Bijstands wet hier maar weinig te veranderen,” zegt hij er zelf van. „In feite legde de ABW voor wat de gemeente Wad dinxveen betreft tenminste, alleen maar een bestaande toestand wette lijk vast. Het is zo jammer dat er bij vele andere gemeenten zoveel aan schortte.” „Het hek was open en ik reed het erf op. De lichten van mijn wagen schenen plotseling op de schuurdeur en ik zag een gebogen oude man met een zwarte baard en een pak op zijn rug, blijkbaar een grondonderzoeker, zoals je nu en dan in de woestijn nog wel eens tegen komt. De uitdrukking van zijn gezicht joeg me schrik aan. Hij stond daar als een opgejaagd konijn in het licht en schoot toen weg. Ikk lopte aan de huisdeur. Het duurde lang, en toen kwam er eindelijk een man, die er bleek en opgewonden uitzag. Hij zei, dat hij Thom, de secretaris, was. Ik geef er mijn woord op - Will heeft het al gehoord - dat hij over zijn hele lichaam beefde. Ik vertelde hem waarom ik bij Madden kwam en hij was erg onbeleefd. Hij zei, dat ik de grote P.J. beslist niet spreken kon. „Kom over een week terug,” zei hij telkens. Ik praatte en pleitte - en hij gooide de deur voor mijn neus dicht.” „U kon Madden dus niet spreken,” herhaalde Bob langzaam. „Anders nog iets?” „Niet veel. Ik reed naar de stad terug. Een eindje op de weg vielen mijn lichten weer op de kleine oude grondonderzoeker. Maar toen ik kwam waar ik dacht, dat hij zijn moest, was hij spoorloos verdwenen. Ik heb niet naar hem gezocht - alleen maar gas gegeven. Mijn liefde voor de woestijn is niet heel groot, als het don ker is.” Bob Eden nam een sigaret. „Ik ben u zeer verplicht,” zei hij. „Meneer Holley, ik moet nu dadelijk naar Mad den. Als u mij een garage wilt wijzen...” „Dat wil ik niet,” antwoordde Holley. „Een oud wa gentje, dat luistert naar de naam van Horatius Greeley behoort bij toeval tot mijn bezittingen, en daarmee rijd ik u er heen.” „Ik kan er niet aan denken u uit uw werk te halen.” „Kom, maak geen grapjes. Breek mijn hart niet. Mijn werk! Ik ben hier bezig een flinke dagtaak tot in eeuwigheid te rekken en nu komt u binnenrollen en begint me voor de gek te houden...” „Het spijt me,” zei Bob. „Nu valt me in, dat ik uw plakkaat op de deur heb zien staan.” Holley haalde de schouders op. „Dat was goedkoop cynisch, geloof ik. Ik probeer er vrij van te blijven maar soms...” Zij gingen het kantoor uit en Holley deed de deur op rails en 20. Sneller en sneller liet de

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Weekblad voor Waddinxveen | 1966 | | pagina 4