Marja
voor
BIJ KAARSLICHT
De Professor op
kattepoten
Een Kerstgeschenk
1*
Hl
II
IK
B
II
l
Bi
I
I
Pagina 8
9
I
1
door A. B. Cox
wordt vervolgd
I o
WK
1 w
WEEKBLAD VOOR WADDINXVEEN/HOLLANDS HART - donderdag 19 dec. 1968
iiiiiiiiiii
iiiiiiiiii
llüHtillllllllilUHul
Jaap Mijderwijk.
HOOFDSTUK XIV
”Ja oom,’ zei ze stil. Hij wist het,
dit waren de moeilijkste dagen van
het jaar. Kerstmis zou voor haar al
tijd verbonden blijven met de onbe
schrijflijke pijn van de bitterste her
inneringen. Later hielp ze hem met
hebben en Tim zou het laten voorkomen, alsof het de
schuld van de kat was, door het raam van het labora
torium open te zetten.
Nadat zij deze details tot him tevredenheid hadden af
gesproken, dronken de samenzweerders de rest van
hun thee op en vertrokken.
Een echte dame
I
Al is het donker in de wereld,
al is er veel onenigheid,
Toch, overal in vele landen
ontsteken de devote handen
de kaarsjes die weer helder branden
en aan dit feest zijn toegewijd.
Daarom is Kerst een feest vol vreugde,
vervulling van een diepste wens,
waarop men dankbaar mag aanvaarden
dit godsgeschenk van grote waarde,
Dat Vrede brengt op onze aarde
en Welbehagen in de mens.
Al zijn er groten in de wereld,
waarop de aandacht is gericht,
Hun dreigementen met atomen,
Hun macht, wordt hun weldra ontnomen
Door Hem, die op de aard gekomen,
Als Koning slechts in doeken ligt.
M«iwiiiffllWHINIIIIHimillllM
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin
Al valt het moeilijk in ons leven,
al drukt de zorg ons dag en nacht,
is weinig vreugde ons beschoren,
wij mogen weer de Boodschap horen:
het heilig Kind is ons geboren
Dat vele eeuwen werd verwacht.
Ondertussen haalde madame Bellini uit een hoek van
de kamer een grote kartonnen doos te voorschijn. Zij
zette die op de tafel naast de Professor en nam het dek
sel eraf. De Professor keek er onverschillig in; het bleek
vol te zijn met allerlei soorten poppenkleren, kleine
hoedjes, jurkjes, kleine parasols en zelfs snoezig, klein
ondergoed. Madame Bellini haalde alles bedenkelijk er
uit, af en toe naar de Professor kijkend. Eindelijk koos
zij een kleine, rode hoed met een rode veer en een leuk,
klein, rood fluwelen jurkje. Dit legde ze op de tafel
naast de doos en greep de Professor stevig bij zijn nek
vel. Toen ze dat deed, besefte hij met ’n schok de juiste
bedoeling van die doos vol poppenkleren.
Nu was de Professor over het geheel genomen geen
slechtgehumeurde kat. Maar aan alles is een grens. Met
een onverwachte beweging kronkelde hij zich om de
hand, die hem vasthield en zette zijn tanden erin, dan na
een razend snelle klets van zijn rechter en linker poot
op de dikke, witte arm erboven, sprong hij van de tafel
en kroop onder het buffet.
De volgende paar minuten waren wild. Madame Bel
lini was niet iemand, die zich straffeloos door een kat
liet aanvallen. Dit feit ontsproot snel in het brein van
de Professor. De kamer was niet groot en madame Bel
lini vulde een flink gedeelte ervan. In de ruimte, die
overbleef, voerde de Professor een reeks buitengewoon
snelle manoeuvres uit. Veel plaatsen om dekking te vin
den, waren er niet en het spel was werkelijk een kwes
tie van beweeglijkheid versus massa, of eerder geschrok
ken beweeglijkheid versus slimme massa. En het slot
was, zoals altijd, de slimme won. Een goedgemikt kus
sen dreef de Professor in een hoek en voor hij eronder
uit was, was zijn achtervolgster bij hem. Ze hield hem
zodanig vast, dat hij zich niet keren kon, zette hem op
de tafel en grabbelde naar haar stok.
Binnen tien minuten strompelde de gekastijde Profes
sor op de tafel rond, smaakvol aangekleed in een lief,
klein, rood fluwelen jurkje met korte mouwen en lange
rokken, een klein, rood hoedje met een veer op zijn bol,
waaronder zijn klein, zwart snoetje ernstig uitkeek. Hij
kon zich zelf in de spiegel op de schoorsteenmantel zien
en rilde.
Nadat madame Bellini haar pupil ingeprent had, dat
het soms beter is zijn eigen gevoelens ondergeschikt te
maken aan de noodwendigheden van het ogenblik, gaf
zij haar fantasie de vrije teugel. In het volgend half uur
werd de Professor in een vlugge opeenvolging verkleed
als balletdanseres, met korte, stijve, kleine rokje en een
krans van rozen opzichtig over één oor geslingerd; als
een clown met een kegelvormige, vilten hoed en een
pakje uit één stuk van twijfelachtig wit satijn met wij
de broekspijpen en een zorgvuldig geplaatste, kleine
opening in het zitvlak, waardoor zijn staart zenuwachtig
heen en weer bewoog; als een badende schone; als een
negerwasvrouw; een jockey en tenslotte tot zijn intense,
maar niet te uiten boosheid en afschuw als een dame uit
de hoogste stand.
i
IN DE studeerkamer van de oude jonker lijkt het wel een speelgoedwinkel,
jhr. Maarten Eringa staat met de handen in de zakken van zijn manchester
jasje naar de uitstalling te kjjken. Vanmorgen heeft de bode de hele zending,
die htf vorige week in de stad zo zorgvuldig heeft uitgezocht en gekocht, af
geleverd. En de oude jonker, zoals iedereen in het dorp hem noemt, is dade
lijk aan het uitpakken en sorteren gegaan.
Op het fijne, oude gezicht met het netwerk van groefjes ligt een gelukkige
glans, als hij bedenkt in hoeveel gezinnen hij met kerstavond weer vreugde
gaat brengen.
Madame Bellini dresseerde katten en liet ze daarpa op
het toneel verschijnen. Meer dan twintig jaar had zij
haar beroep met afwisselend succes uitgeoefend. Het was
een zwaar leven, want een gedresseerde kat, in tegen
stelling met zijn niet-profesionale broederen, had niet
alleen één leven in plaats van negen, maar scheen bij ie
dere aannemelijke gelegenheid weer tot het leven van de
Voorzienigheid terug te keren. Tenminste zo kwam het
madame Bellini voor. Haar katten leefden niet lang.
Misschien verkozen zij dat wel.
Voor de verdere morgen leidde de Professor het leven
tje van een rentenier. Eigenhandig bracht zijn nieuwe
meesteres hem melk, maakte zijn toilet in orde, liet hem
luieren en slapen voor het vuur in de overvolle, kleine
zitkamer, totdat zij zelf gegeten had. De Professor vond,
dat hij weer een buitenkansje had. Het enige, dat roet
in zijn eten gooide, was, dat madame Bellini wilde, dat
hij om zijn hals een breed, lichtblauw, satijnen lint
droeg, dat achter zijn linker oor in een onmetelijke strik
gebonden was, die steeds onder zijn kin schoof. Gewoon
lijk gaf de Professor niet veel om lint; maar om zijn hals
vond hij het hatelijk.
Had hij meer geweten, dan had hij gevoeld, dat deze
kleine rustperiode de stilte was, die de storm voorafging.
Zodra madame Bellini zich volgestopt had en wat was
gaan zitten om bij te komen, begon het spijt De Profes
sor werd midden in een heerlijk dutje opgenomen, naar
de kamer ernaast gebracht en op een grote tafel gezet.
„Nou, roetmop,” zei madame Bellini, „laat eens zien,
wat je kan.” En ze knipte aanmoedigend met haar dikke
vingers. Het was duidelijk, dat madame Bellini de Pro
fessor op zijn achterpoten over de tafel wilde laten wan
delen. Maar de Professor was boos, dat zij hem in zijn
gezegend dutje gestoord had en wilde niet; hij sprong
van de tafel op de grond. Madame Bellini pakte hem
weer op en om hem van gedachten te laten veranderen,
gaf ze hem een flinke tik met een klein wandelstokje te
gen de achterkant van zijn voorpoten. Na een uur legde
de Professor een verrassende bekwaamheid van zijn
nieuwe rol aan de dag. Maar het was een pijnlijk proces.
Zover als haar gewone impassiviteit het toeliet over
haar gevoelens te oordelen, scheen madame Bellini zeer
vergenoegd. Ze was nog nooit tegen een kat aangelopen,
die met zo’n verbijsterende vlugheid leerde en zij was
blij, dat ze op zo’n menselijke wijze onderricht kon ge
ven; werkelijk, hij scheen bijna te verstaan, wat ze te
gen hem zei. De Professor had dus in plaats van zich zelf
te beloven wraak te zullen nemen en zijn zere voor- en
pijnlijke achterpoten te likken, zich van harte kunnen
gelukwensen over de gemakkelijke lessen, die hij zopas
genoten had. In zalige onwetendheid over het lot, dat
katten in deze gezellige, kleine eetkamer wachtte, deed
hij niets van dat alles.
III
Marjorie keerde hevig ontroerd naar het salon terug.
Ze was natuurlijk blij, dat haar vader gevonden en nu
veilig was; maar het was een bittere pil voor haar, dat al
de zorgvuldige plannen, die ze voor Tim gemaakt had
om in de ogen van de bevooroordeelde Professor tot een
verdienstelijk iemand te worden, tot niets hadden ge
leid.
Op het laatst haalde ze in wanhoop haar schouders op,
keek op haar kleine, gouden polshorloge en sprong op.
Als ze deze middag Tim wilde ontmoeten, zoals afge
sproken was, moest ze voortmaken. De hoeken van haar
mond trokken naar beneden, als ze dacht aan ’t nieuws
dat ze hem te vertellen had. De dingen schenen nog
moeilijker dan eerst.
Drie kwartier later keek ze hem aan over het met een
marmer blad bedekte tafeltje in een goedkope melksa-
lon, waarin zij door Tims treurige geldelijke toestand
hun toevlucht hadden moeten nemen.
„Tim,” zei ze, zodra zij wat besteld hadden, „Vader is
terug. Professor Cantrell heeft hem gevonden.”
Tim kwam met een schok uit zijn geestdriftige droom
over de verrukkelijke mogelijkheden van een kleine
struisveer, die aan de rechterkant van de hoekrand naar
omlaag krulde, precies over een klein oor. „O, ja?” zei
hij onduidelijk en vervolgens, toen het tot hem door
drong, wat Marjorie gezegd had, „verdikkeme!”
„Ja, verdikkeme, zeg dat wel,” klonk het van Marjorie
„Hoe kreeg Cantrell hem?” vroeg Tim ernstig.
„Dat weet ik niet. Professor Cantrell gedroeg zich heel
eigenaardig. Het lijkt of dit alles hem naar zijn hoofd
gestegen is, maar wat denk jij ervan?” En zij somde alles
op van: Het geheim van het Laboratorium of Wanneer
zag u het laatst mijn vader?
Tim floot. „Zeg, dat is raad. Hij probeerde hem te ver
bergen? Wat zou hij in de zin hebben?”
„Dat vraag ik me ook al telkens af. Hij is zeker bang,
dat we vader weer weg zullen toveren, als we de kans
ertoe krijgen.”
„Maar dat moéten we doen,” riep Tim, op de tafel
slaand. „Dat is een knal idee- Ja, dat zal alles veel een
voudiger maken, lieveling.”
„Waarom, Tim?” vroeg Marjorie. „Wat kan je met va
der doen, als je hem te pakken krijgt? Je zou hem al
leen maar bozer maken. Onze bedoeling was hem te vin
den, niet hem te houden.”
Tim antwoordde niet dadelijk. „Luister eens, schat,”
zei hij op de kleine tafel leunend. „Je wilt toch met me
trouwen, hè?”
„Daarom heb ik me met je verloofd.”
„En zo gauw mogelijk?”
„Ja, natuurlijk.”
„En je weet, dat ik blut ben en we niet kunnen trou
wen, vóór ik wat daalders bij elkaar heb. En je wilt
toch, dat ik genoeg geld verdien om gemakkelijk te kun
nen leven?” ging Tim geheimzinnig voort.
„Tim, waar wil je naar toe?”
„Eenvoudig, dat ik een idee heb om al die dingen te
verwezenlijken, als ik maar die goede, oude kat in han
den kan krijgen!” besloot Tim triomfantelijk. „Maar jij
moet me helpen.”
Marjorie drukte de hand, die de hare stiekum onder
het tafeltje vasthield.
„O, Tim, wat reusachtig. Vertel gauw dat plannetje.”
„Dat kan ik nog niet doen, liefste,” hernam Tim be
drukt. „Het is een pracht van een plan, maar ik kan het
je nu nog niet zeggen.”
„Waarom niet?”
„Omdat Omdat, als je ervan af wist,” verklaarde
Tim onwillig, „je het in je hoofd zou kunnen krijgen mij
tegen te houden. En als je niets weet, kan je dat niet, be
grijp je,” vervolgde hij opgewekter.
Marjorie dacht na. „Dat kan een voordeel zijn, zeker.
Ik zou het afschuwelijk vinden tegen mijn plichtsgevoel
te strijden. Maar weet je zeker, dat het goed is?”
„O, ja. En Duncan zal me een handje helpen. Hij is zo
eerlijk als goud; je kan hem ten volle vertrouwen. En
denk eens, wat het zal betekenen, als het mij lukt, lie
veling”
„Heel goed,” besloot Marjorie. „Ik zal je er niets over
vragen. En nu op welke manier wil je vader ste
len?”
Om daar een plan voor te maken, nam niet veel tijd.
Tim zou in de buurt van het huis slenteren, als Marjo
rie terugkeerde en zo gauw zich een gunstige gelegen
heid voordeed, zou ze hem binnensmokkelen, waar hij
zich verdekt zou opstellen, tot zij allen zaten te eten.
Als hij zijn kans schoon zou zien, zou hij naar het labora
torium lopen, de kat inpikken en door de deur, die op
straat uitkwam, weggaan. Marjorie zou dan een alibi
hij miste de aanwezigheid van zijn
vrouw overal, en niemand zou ooit
weten, hoe hij nog altijd haar naam
riep en zachtjes met haar praatte,
als ’t hem te machtig werd. Maar hij
was nooit in opstand gekomen te
gen haar verlies. En hij was er van
overtuigd, dat al was Emmie ook
niet meer bij hem, zij hem toch nooit
alleen zou laten. Zij was het, die hem
inspireerde, aanmoedigde en in moei
lijke ogenblikken op de. been hield.
Ook zij was het die hem had inge
fluisterd voor onzichtbare kerstman
te spelen.
„Moet het niet fijn zijn, om voor
mensen die te arm zijn om nog aan
sprookjes te geloven, voor één avond
een sprookje waar te maken?” had
hij Emmie’s zachte stem horen zeg
gen. ’’Stel je voor, dat het in je
vermogen ligt, de mensen, die er het
minst op hopen, een wonder te be
reiden!”
En zo was er een nieuwe vervul
ling in Maarten Eringa’s leven ge
komen. Niet alleen met Kerstmis,
maar altijd als het nodig was, zorg
de hij er voor vreugde te schenken
in gezinnen, waar zo weinig vreugde
heerste.
Terwijl hij daar nog stilletjes van
alle schatten stond te genieten, be
gon er een heerlijke baklucht tot
hem door te dringen. Marja moest in
de keuken bezig zijn. Er was nog een
heleboel te bakken en te braden, dat
ook door de kerstman zou moeten
worden rondgebracht.
Marja... Met haar wist hij niet
goed raad. Waarom kon hij zoveel
mensen gelukkig maken terwijl hij
Vermoeden de arme mensen van
het dorp, wie de onzichtbare kerst
man is die hen elk jaar zo gul be
denkt? Maarten weet het niet en het
kan hem ook niet veel schelen. Het
gaat immers niet om de géver. Het
gaat om de geschenken. Het gaat er
om, dat aan geen enkele huisje, hoe
arm ook, met Kerstmis het licht en
de warmte voorbij gaan.
Sinds de dood van zijn vrouw
hebben de mensen zich wat bezorgd
gemaakt om de oude jonker. Maar
toch ten onrechte. Hij mocht in som
mige dingen dan wat zonderling zijn
geworden; hij mocht soms in een an
dere wereld schijnen te leven, Maar-
tens geest bleef echter helder. Zeker,
rt
tig in de schaduw terug trekken. Dit J
was het armste gezin uit het dorp.
Er waren 10 kinderen. De ouders
wisten nauwelijks hoe ze al die
mondjes open moesten houden.Maar
Marja zou zeggen dat ze rijk waren.
Rijk met alle tien hun kinderen.
In gedachten liep hij langs het
smalle pad terug naar de auto. De
maan wierp een zilverachtig licht
om hem heen. De struiken langs de
kant leken op geheimzinnige grot
ten. Toen gebeurde het, dat Maarten
Eringa vanuit die grotten een zacht
geluidje hoorde. Even klonk het als
het blaten van een lammetje.
Hij boog de takken opzij en bukte
zich naar de plaats waarvan het
stemmetje vandaan kwam. Een ma
nestraal gleed de grot van struiken
binnen. Hij zag een klein, wit bun
deltje en nam het in zijn armen. Het
voelde warm en levend aan.
Een kind... Een kleine, hulpeloze
baby, heel alleen en onbeschermd in
de kerstnacht, daar neergelegd door
God weet, welke wanhopige moeder.
Of was het God zelf, die het kindje
hier neergelegd had, zodat de oude
jonker het zou vinden.
Om het halsje van het kind ont
dekte hij een wit kaartje. Bij het
licht van de maan kon hij ontcij
feren, wat er op stond: ’’Wees goed
voor mij.” ”Zij zal goed voor je zijn,’
fluisterde hij, terwijl een traan hem
in het oog sprong.
Hij wikkelde het kindje voorzich
tig weer in de doek en legde het in
het lege mandje. Met de man op zijn
knieën ging hij achter in de auto
zitten.
Marja zat bij de haard met een
boek in haar handen. Maar ze las
niet. De kerstboom stond stil en kil.
De kamer werd slechts verlicht door
de gloed van het houtvuur.
Tk breng je het mooiste cadeau,
dat iemand je ooit kan geven,” zei
hij. Met haar vage glimlach keek ze
naar hem op.
”Ja oom.’
Hij zette het mandje in haar
schoot. Het kindje was stil. ’Maak
het open, zei hij bijna ademloos.
Haar vingers tilden het deksel op.
Tussen witte doeken lag daar de
baby. Toen het de warmte van het
vuur over zich voelde stralen, sloeg
het heel even de oogjes op.
Wie... wat hijgde Marja.
Het is een geschenk van God voor
jou, om je weer een levensdoel te ge
ven, zei Maarten Eringa zacht.
Lees, wat er op het kaartje staat.
Ze sloeg de handen voor het ge
zicht. De tranen begonnen over haar
wangen te stromen.
Na zich lange tijd met het kindje
bezig gehouden te hebben en het ge
koesterd te hebben, hief ze haar ogen
naar haar oom op. De lach was er
stralend in terug gekomen.
Oom Maarten, zei ze. Is het
geen wonder? Óp Kerstmis. Juist op
Kerstmis, nadat ik dacht, dat ik mijn
levenlang geen Kerstmis meer zou
kunnen vieren en nooit meer aan het
licht van Kerstmis zou kunnen ge
loven. Hij sloeg zijn arm om zijn
nichtje.
Laten we de kaarsjes aansteken,
Marja.
niet bij machte was, Marja, dat énige
te geven, waaraan haar hart behoef
te had.
Materieel ontbrak het haar aan
niets, maar hij had nog nooit in al
die jaren méér kunnen bereiken dan
de schaduw van een glimlach om
haar mond. Haar ogen deden nooit
mee. In haar ogen was de blijheid
gestorven op die vreselijke dag, drie
jaar geleden.
Precies drie jaar geleden... Met
haar man en baby had ze op kerst
dag met de auto een toertje gemaakt.
Zomaar een plezierritje, omdat het
buiten zo mooi was met de be
sneeuwde dennen.
Ze kwamen nooit meer thuis met
hun drietjes. Een verraderlijk glad
de plek op het wegdek werd hun
noodlot. De wagen slipte juist op het
ogenblik dat er van de andere kant
een bus naderde. Pas toen zij zelf
buiten levensgevaar was, werd Mar
ja heel voorzichtig meegedeeld, dat
zij de levensweg verder alleen zou
moeten afleggen.
Oom Maarten, de broer van haar
vader, was het enige familielid, dat
ze bezat. Hij haalde haar bij zich in
het kasteeltje. Maarten hoopte, dat
hij iets voor haar zou kunnen doen.
En hij deed ook wat hij kon, maar
hij bereikte haar innerlijk niet.
”Als ik maar weer een doel had,”
klaagde ze in de zeldzame ogenblik
ken, als het haar te zwaar werd.
’’Iets om voor te leven en te zorgen.
Iets wat mij nodig heeft, ziet u. Het
leven is zo zinloos, dat het alleen
maar bestaat uit de instandhouding
leven is zo zinloos, als het alleen
Hij had haar een hond gegeven.
Ook dat had niet geholpen. Zij deed
wel haar best om niet ondankbaar
te lijken, maar haar ogen konden
niet meer lachen... Wat kon hij haar
nu met Kerstmis toestoppen?
De jonkheer liep naar de grote
keuken. Marja was daar toegewijd
bezig. ”Kom je me helpen, als je hier
klaar bent?” vroeg hij opgewekt. ”En
mag ik wat van al het lekkers proe
ven, dat je aan het bakken bent?”
inpakken. Hij probeerde opgewekt
met haar te praten, vertelde van de
gezinnen, waar alle cadeautjes te
recht zouden komen.
En zoals altijd deed Marja haar
best. Ze toonde belangstelling ;soms
vroeg ze iets aan haar oom; maar
toch scheen haar geest ver weg te
zijn.
’Wil je vanavond niet eens met me
meegaan, om de pakjes rond te
brengen? Zou je het niet leuk vin
den, ook eens voor kerstmannetje te
spelen?”
Ze keek haar oom aan. Er lag
schrik en afweer in haar ogen.
”Néé,” riep ze met een vreemde,
schrille stem. ”Nee, oom Maarten,
vraag dat niet van me. Ik kan het
niet!”
’’Maar kind’, zei hij mild, ’het
moet je goed doen, als je weet en
merkt, hoeveel vreugde je, zonder
zelf gezien te worden, in de huisjes
van al die arme mensen brengt.”
”Arm!” riep ze nog altijd met die
vreemde, ijle stem. ’Ze zijn immers
veel rijker dan ik! Ze hebben hun
kinderen! Hoe kunnen ze arm zijn-’
Hij hoorde het geluid van' een ge
smoorde snik. Maar hij kon haar ge
zicht niet zien, want ze had zich om
gedraaid en liep de kamer uit.
Jhr. mr. Eringa bleef alleen bij de
kleurige pakjes. Ineens was het ech
te plezier er af. Wat had je er aan,
om voor iedereen een kerstman te
kunnen zijn, als je de éne, die je het
innigst wenste gelukkig te maken,
met berooide handen moest laten
staan?
Om 7 uur ’s avonds ging Maarten
op weg. Hij zat naast de chauffeur.
De hele achterruimte van de auto
lag opgestapeld met pakjes, lekker
nijen, kleren en etenswaren. Toch
maakten ze op zo’n avond wel 3 of 4
ritten, omdat alles onmogelijk tege
lijk kon worden vervoerd.
Thuis stond de grote kerstboom.
Maar hij wist dat Marja de kaarsjes
niet zou aansteken. Als hij straks
zelf de boom ontstak, zou ze haar
blik er hardnekkig van afwenden.
Ze zou hem bedanken voor de mooie
cadeaus en dan zou ze zo gauw mo
gelijk naar bed gaan
Hij zuchtte zachtjes. Hij zou alles
zo snel mogelijk afdoen vanavond.
Voor het eerst voelde hij zich moe.
Of was hij alleen ontmoedigd?
Om half negen werd de laatste rit
ondernomen. Hij moest alleen nog
naar een huisje, dat aan een smal
zandpad lag, waar de auto niet kon
rijden. Dat kleine eindje moest hij te
voet afleggen. Hij stapelde de pakjes
in een mand en ging op weg.
Voor de deur werden alle verras
singen netjes uitgestald. Nu hard
aan de bel trekken en zich dan haas-
j/