SINTERKLAAS EN DE
TELEVISIEDIEREN
Uit welk land komen zij?
Een keer ging t bijna fout
UÏÏ1
beter zou nakijken wat de Sint alle
maal opschreef. Stel je eens voor, dat
Aan deze puzzel mogen jongens en
meisjes tot en met de leeftijd van 13
jaar meedoen. Onder de inzenders
van de goede oplossing worden vier
waardebonnen verloot van respec-
„Een televisiekind? Daar heb ik
nog nooit van gehoord”, zei Sinter
klaas.
„Neen, Sint, met ekskuses, maar u
hebt ook nooit tijd om tv te zien.
Vandaar dat u er nog nooit van hebt
gehoord”. De opperpiet durfde het
nu wel te vertellen. „Er is op de tv
een heel brave jongen. Hij heet Boef.
Ja, gekke naam hoor, maar zo heet
hij. En Boef is zo braaf, dat hij best
een kado mag hebben. En nu hebt u
hem vanmiddag uit het boek ge
streept, omdat we dachten, dat boe
ven nooit wat kregen. Maar Boef is
een naam. Dat wisten wij natuurlijk
niet. Wij kijken nooit televisie”.
„wilt U misschien nog
prik tegen de warmte?”
„Neen, dank je”, antwoordde de
Sint, die al vele glaasjes op had en
daarom wat voorzichtig moest zijn,
„ik wil, dat je eens in mijn boek
kijkt”.
De opperpiet boog zich over het
De opperpiet had de Sint diens
drankje gebracht en was weer naar
het grote huis, waarin Sinterklaas en
„Oh, nu begrijp ik het”, zei Sinter
klaas, „dat is die Boef, waarover de
kontrolepiet laatst met mij sprak, en
die we toen in het boek hebben ge
zet”.
„Ja, hij vroeg me nog om u dat te
zeggen; hij heeft er al eens met u
over gesproken” vertelde de opper
piet.
„Ja, maar nu begrijp ik het hele
maal”, zei Sinterklaas. En hij lachte
plotseling zo hard, dat zijn baard be
gon te wapperen. „Ha, ha,” lachte
Sinterklaas, „die Pieten toch. Die
hebben weer eens iets geks bedacht”.
„Iets geks?” vroeg de opperpiet,
die het maar raar vond, dat Sinter
klaas zo hard moest lachen. Om fou
ten in het boek lach je toch niet?
„Ja”, zei Sinterklaas, toen hij was
uitgelachen, „en ik moet je zeggen,
het is maar goed, dat we Boef heb
ben doorgestreept. Boef is een tele
visiekind, dat is net zo iets als een
sprookjeskind. Heb je wel eens van
Klein Duimpje gehoord, opper?”
De opperpiet knikte.
„Nou, Boef is net zo iets als Klein
Duimpje, ook erg braaf hoor, maar
we kunnen hem nooit ontmoeten.
Heb jij Klein Duimpje ooit wel eens
gezien?”
De opperpiet moest erkennen, dat
hij Klein Duimpje nooit had ont
moet.
„Dat komt”, zei de Sint, „doordat
hij alleen in sprookjes voorkomt. En
zo is het met Boef ook. Die komt
alleen op de televisie voor en daar
kunnen we hem nooit echt ontmoe
ten, je kunt toch niet in de tv krui
pen, ook al ben je nog zo’n goede in
schoorsteenkruiper?”
„Neen, dat moest de opperpiet wel
toegeven (en die had toch heel wat
keertjes door heel nauwe schoorste
nen gekropen), door de televisie kon
je niet kruipen.
„Zie je nu wel”, zei de Sint, „nu
we Boef hebben doorgestreept gaat
er niets fout. Anders hadden we
straks een dubbele stroomtram over
gehouden en ons maar ongerust ge
maakt. Want dan hadden we zo’n
tram als kado gekocht voor Boef, die
we nooit kunnen tegenkomen”.
Ja, dat moest de opperpiet wel toe
geven. Sinterklaas had terecht de
regel doorgestreept!
Zo zie je maar weer, dat er in het
grote boek nooit fouten voorkomen,
ook al was het dan bijna gebeurd
doordat de kontrolepiet het teleyv*^
volkje niet begreep.
tievelijk 15,—, 10,—, 7,50 en
ƒ5,-.
Inzendingen uiterlijk dinsdag 8
december aan de puzzelredaktie
Oranjelaan 9, Waddinxveen.
De opperpiet knikte. Hij zei: „En
nu aan je werk” en ging op zoek naar
Sinterklaas.
De Sint zat nog steeds in de tuin.
Het zonnetje scheen heerlijk. Sinter
klaas had het zo warm, dat hij zijn
mijter en zijn mooie, rode jas had af
gedaan. De Sint schrok een beetje
toen de opperpiet plotseling naast
hem verscheen. Hij zat zo ingespan
nen in het boek te kijken, dat hij niet
had gemerkt, dat de opperpiet weer
uit het huis was gekomen.
„Je moet me niet telkens storen,
opper”, zei Sinterklaas, „ik moet nog
erg veel doen”.
„Ja Sinterklaas”, antwoordde de
opperpiet een beetje bedremmeld.
Hij wist niet goed hoe hij moest
beginnen. „Maar ik moet u wat ver
tellen”.
„Zo, zo, stout geweest?” vroeg
Sinterklaas.
„Neen, dat is het niet. Het is, tja,
het is een beetje moeilijk”, zuchtte de
opperpiet. „Het is iets, dat met tele
visie te maken heeft”.
„Is het toestel kapot gegaan?”
vroeg Sinterklaas.
„Neen, neen, maar hef gaat om
een jongetje, dat altijd op de tv komt.
De kotrolepiet heeft er al eens met u
over gesproken. Het is een televisie
kind”.
geven, of mooie kado’s zou overhan
digen aan stoute kinderen. Misschien
zou hij dan helemaal niet meer in
Nederland mogen komen. En de op
perpiet ook niet. Dat zou erg verve
lend zijn. Want ook al maakt Sinter
klaas misschien wel eens een foutje,
hélemaal geen Sinterklaas is nog
veel erger dan een goede Sint, die
wel eens het verkeerde pakje uit de
zak haalt. „Hoe kan ik dat nu in orde
maken?” dacht de opperpiet. „Wilt
u misschien toch niet een glaasje li
monade?” vroeg hij opnieuw. Mis
schien zou dat de gedachten van de
Sint wat afleiden.
Maar Sinterklaas schudde zijn
hoofd. „Neen, Piet”, zegt hij, „eerst
moet ik wat doen”. De Sint pakte
zijn gouden vulpen, haalde de dop
eraf en boog zich over het hoek. Met
zorgvuldige gebaren streepte hij
langzaam de regel door. Zo, dat was
dat. Géén fouten in het boek. „Geef
me nu maar wat te drinken”, zei de
Sint tenslotte.
gen”. De opperpiet en de kotrolepiet
gingen samen naar buiten.
„Het is een beetje vertrouwelijk”,
zei de opperpiet. „De andere pieten
mogen er niets van weten, ze zouden
zich maar ongerust maken. Kun je
de televisie komt. Alle kinderen ken
nen dat volkje. En een van de kinde
ren van dat volkje heet Boef. Het is
een heel brave jongen. Dat heb ik
Sinterklaas verteld. Ik zei „Sint, ik
weet een heel aardige knaap. Die
bent u vast vergeten. Hij heet Boef.
Die moet u ook maar wat geven als
u in Nederland bent! Sinterklaas
heeft dat toen opgeschreven in zijn
DE HIER afgebeelde figuurtjes komen elk uit een ander land. Nu moet
je eerst die landen opschrijven in de volgorde a, b, c, d enz. Dan neem je van
elk land die letter welke door een nummer bij het figuurtje is aangegeven.
Bijvoorbeeld: Denk je dat het eerste mannetje uit Zwitserland komt dan
schrijf je dit op, kijk vervolgens naar het nummer bij het mannetje (1) en
neem dus de eerste letter van het woord Zwitserland, te weten de Z. Zo doe
je met alle negen figuurtjes. Als deze letters in de goede volgorde staan vor
men ze tezamen een bekende lekkernij van Sinterklaas.
veel tijd om televisie te kijken. Hij moet altijd maar in dat dikke boek schrij
ven of naar jullie kijken om te zien wat hij eigenlijk moet onthouden. En als
hij daarmee eindelijk klaar is, moet hij met al zijn Pieten op de boot om op
tijd in Nederland aan te komen, om hier zijn verjaardag te vieren.
blijven we als eenvoudige kontrole-
pieten gaan zeggen „och, het is maar
een klein boefje, laten we hem toch
maar iets geven?” Het is maar goed,
dat wij jouw fout hebben ontdekt.
Stel je voor, wat er wel niet allemaal
had kunnen gebeuren”.
„Ha, ik weet het weer. Ik héb he
lemaal geen fout gemaakt. Ik weet
nu weer wie Boef is”, zei de kontrole
piet blij. Hij deed heel verbaasd.
„Hebt u nooit van Boef gehoord
baas?” vroeg hij.
„Alleen van boeven en boefjes”,
zei de opperpiet.
„Maar u kijkt toch wel eens tele
visie?” vroeg de kontrolepiet, die al
tijd zo snel met zijn werk opschoot,
dat hij ’s avonds even naar het kastje
kon kijken. Soms was hij wel eens
laat. Dan roetsjte hij door de mar
meren gangen om maar op tijd te
komen voor het kinderprogramma.
Hij vond, dat het zo’n beetje bij zijn
vak behoorde. Hij moest tenslotte
begrijpen waar de kinderen vaak
over spraken. De opperpiet had ech
ter nooit tijd. Hij moest altijd achter
de andere pieten aanlopen om te zor
gen, dat die precies deden wat hun
was opgedragen. En als hij daarmee
klaar was, moest hij ook nog heel
wat bijzondere dingen voor Sinter
klaas doen, zoals kado’s kopen en
de stoomboot oppoetsen. „Nee”, ant
woordde de opperpiet wat nors, „ik
kijk nooit televisie. Maar wat heeft
dat met boeven te maken?”
„Boef”, zei de kontrolepiet, „Boef
is een televisiekind. Zo, nu weet u
het”. „Een televisiekind?” De opper
piet deed alsof hij het niet begreep.
Wat ook waar was. „Ja, weet u, de
televisie heeft ook kinderen”, vertel
de de kontrolepiet. „Op de televisie
wonen aparte volkjes. En nu heb je
in Nederland een volkje, dat elke
lijk heb ik het ontdekt, want ik heb avond speciaal voor de kinderen op
zijn pieterbazen woonden, terug ge- het hem voorgelezen”. De opperpiet
gaan. Hij voelde zich niet helemaal keek een beetje trots toen hij dat zei.
gerust. Het was de eerste keer, dat
hij de Sint een regel had zien door
strepen. Dat was niet gewoon en de
opperpiet maakte zich zorgen over
ongewone dingen. Zo ook nu. Hij
dwaalde door de marmeren gangen
van de villa. Hij wilde voor alle ze
kerheid toch even met de kotrolepiet
praten; zo snel mogelijk. De kotrole
piet hield erg veel van chocolade,
vooral van chocoladeletters. Toen de
„Piet, kom hier”, zei hij gebiedend, opperpiet al ongewoon lang door de
Zij opperpiet, een oude, zwarte baas,
met diepe denkrimpels in zijn voor
hoofd, kwam naar de ligstoel, waar-
komt. Sinterklaas heeft het daar erg druk mee. Als het
zomer is en warm zit hij almaar in dat dikke boek te
schrijven. De Pieten helpen hem daarbij. Zij sjouwen
met inkt en nieuwe pennen, drogen keurig alles af wat
de Sint heeft opgeschreven. Het gebeurt niet vaak, dat
de Sint zich vergist, maar, weet je, hij hoort zó veel
namen van zó veel kinderen, dat hij soms wel eens
Marijke tegen Marietje en Pietje tegen Peter zegt. Nie
mand zou weten, wie hij nu eigenlijk bedoelt als de
Pieten al die namen niet zouden kontroleren. Kinderen
zouden de verkeerde kadootjes krijgen en brave kin
deren zouden misschien wel straf krijgen, alleen door
dat de Sint zich zou vergissen.
de zwaar adem. „Nou”, zei hij einde
lijk, „dat is te zeggen Nou ja, ik
wil maar even beweren, achwe
moeten toch bedenken, Sint,Tja”
De opperpiet zweeg. „Komt er nog
wat van?” vroeg Sinterklaas.
„Och”, zuchtte de opperpiet, „nu
u het zegt, neen, ik heb nog nooit ge
hoord, dat u een kado aan een boef
hebt gegeven”. De opperpiet keek
gangen had gedwaald zonder de
kontrolepiet tegen te komen, wist hij
wel waar hij naar toe moest gaan.
perpiet. --
„Asjemenou. Dat is gek. Wat stond „televisiekinderen, daar heb ik
er eigenlijk precies?”
„Dat zal ik je vertellen. Er stond
eerst het woordje boef en toen, tja,
en toen o ja, iets van een dubbele
kondukteur mét stoomrails en tram-
deur”.
„Eén dubbele stoomtram met rails
en kondukteur, zult u bedoelen. Dat
kan ik me nog wel herinneren. Dat
heb ik ook in het boek gelezen”, zei
de kontrolepiet.
„Maar waarom heb je dat dan niet Boef
doorgestreept?” vroeg de opperpiet
verbaasd. „Je weet toch wel wat een
boef is?”
„Ja”, zei de kontrolepiet, „natuur
lijk weet ik dat. Dat zou me wat
moois zijn, zeg, als ik dat na zo veel
jaren kontroleren niet zou weten.
Maar ik zeg altijd maar zo, je hebt
boeven en andere boeven”.
„Foei”, zei de opperpiet en hij hief
bestraffend zijn vinger. „Alleen Sin
terklaas mag uitmaken of iemand
een kleine of een grote boef is. Waar
Sinterklaas is een heel oude bisschop. Dat weten jul
lie toch wel? De Sint is zo’n oude man, dat zijn baard
helemaal wit is geworden en bijna tot in zijn jas ver
dwijnt. Maar doordat hij zo oud is, weet hij ontzagge
lijk veel. Hij weet precies welke kinderen wel eens stou
te dingen doen en wie altijd braaf is. Nu heb je natuur
lijk niet van die „altijd”-kinderen, want iedere jongen
en ieder meisje is wel eens lief en wel eens stout. Maar
de Sint, die zou oud is, weet heel goed te onthouden.
Hij rekent heel nauwkeurig uit, wie niet al te stout is
geweest en wie veel te vaak niet heeft geluisterd. Om
daarbij geen fouten te maken schrijft hij alles in een dik
boek, waaruit hij kan voor lezen als hij op bezoek
Hij vergat helemaal te vertellen, dat
de Sint hem zelf had gevraagd om
die regel voor te lezen.
„Oei-joehoe”, riep de kontrolepiet
opnieuw. „Wat verteltu me nu. En
wat is er verder gebeurd?”
„Na heel diep nadenken en op
mijn advies heeft de Sint die regel grote boek. Later heb ik het nog eens
weer doorgestreept”, vertelde de op- gekontroleerd”.
„Neen maar”, zei de opperpiet,
----nog
nooit van gehoord”. „Maar u kijkt
ook geen televisie, baas”, zuchtte de
kontrolepiet.
De opperpiet werd een beetje
zenuwachtig. Hij geloofde wel wat
de kontrolepiet hem vertelde. Maar
hij had ook gezien hoe Sinterklaas
met zijn gouden pen de regel in het
boek had doorgestreept. Nu zou
Boef géén kado krijgen. En als hij de
kontrolepiet kon geloven, wat hij
toch maar altijd deed, dan was die
een heel aardige jongen, die
best wat verdiende. „Tjonge, tjonge”,
zei hij tegen de kontrolepiet, „die
moderne tijden ook, nu hebben ze al
televisiekinderen. Sinterklaas moet
toch wat meemaken in zijn lange
leven. Ik begrijp eigenlijk niet hoe hij
het volhoudt. Ik zal hem toch maar
even vertellen wat de nieuwste ont
wikkelingen zijn”. „Ja”, zei de kon
trolepiet, „en als u wilt, baas, zegt u
dan nog even, dat Boef zo aardig is.
Vertelt u maar, dat ik het al eens
eerder heb gezegd. Dan herinnert
Sinterklaas het zich wel”.
Tot nu toe is dat gelukkig nooit gebeurd. Maar het is wel eens een keer
bijna fout gegaan. Dat was bij Boef, het televisiekind. Boef was een zoon
van een van die televisiedieren, die jullie zo vaak op die huisbioskoop kun- je mond dicht houden en niets tegen
nen zien, vlak voordat het tijd is om te gaan slapen. Sinterklaas heeft nooit je vriendjes zeggen?”
„Dat weet u toch”, zei de kontro
lepiet, „ik vertel nooit wat, alleen
maar aan mijn allerbeste vrienden.
En die vertellen het nooit verder, be
halve aan hun allerbeste vriendjes”.
„Van wat ik je nu vraag, mag je
nooit wat zeggen”, zei de opperpiet.
„Als ik ontdek, dat je het toch ver
der hebt verteld mag je niet mee
naar Nederland”.
„Oei-joehoe”, zuchtte de kontrole
piet, „dan zal ik mijn mond maar
houden. Wat is er eigenlijk aan de
hand. U doet zo geheimzinnig?”
„Het is moeilijk uit te leggen en
misschien nog moeilijker te geloven”,
erg somber. Hij had het toch net in zuchtte de opperpiet. „Ik geloof, dat
het boek gelezen. Hoe kon dat toch?
Oei, als Sinterklaas nu maar niet in
de war was gekomen; hij was tenslot
te ook niet meer een van de jpngsten.
Dan zouden er wel eens allerlei ver
velende dingen kunnen gebeuren. Hij
moest toch eens snel de kontrolepiet
op van zijn boek. Hij zat in zijn tuin waarschuwen, dat die voortaan nog
in Spanje en keek eens na wat hij
voor iedereen moest kopen. Hij had
het boek open geslagen bij de B. De de Sint allerlei verkeerde dingen ging
B van Barend, Birgitta, Bram en
bruine bonen, maar ook de B van
Boef. De Sint wist precies wat dat
Woord betekende. Hij kwam ten
slotte al zolang de mensen dat
wisten in Nederland. En dat is
een hele tijd. Hij had de taal goed
leren spreken. „Een boef”, zo zei hij,
„dat is een stoute jongen. Een knaap
die niet luistert, die appeltjes uit de
boomgaard steelt, die belletje trekt,
die zonder jas buiten speelt als het
heel hard regent en die ’s avonds
nooit op tijd gaat slapen. Kortom,
een jongen, die van mij nooit een ka
do krijgt. Dat is een boef”. Ja, Sinter
klaas knikte nog eens wijs met zijn
witte baard. Toch stond daar in zijn
dikke boek: „Boef, één dubbele
stoomtram met rails en konduk
teur”. Dat betekende, dat Sinter
klaas een boef een heuse tram met
alles d’erop en d’eran zou moeten
geven. De Sint kon het niet geloven.
Maar hij had het toch zelf opge
schreven?
in Sinterklaas zat. „Ja, Sint”, zei hij, Hij Hcp in de richting van de werk-
een glaasje plaats,’ waar wel tien pieten met cho-
coladeinkt chocoladeletters aan het
schrijven waren. En jawel hoor, vlak
bij de chocoladepot zat de kontrole
piet.
„Wat doe jij hier?” vroeg de op
perpiet. Hij keek een beetje boos.
„Wel, ik kontroleer of de letters
grote boek. Hij las voor, wat de vin- wel goed worden gemaakt. Tenslotte
ger van Sinterklaas hem aanwees.
„Boef, één, eh, dubbele dikke
stoomgeval, met trapwielen”, zei hij.
„Dat begrijp ik niet”, zei hij na enige
aarzeling, „hoe kan nu zo’n stoom-
dinges een boef zijn?”
„Je weet best”, bromde Sinter
klaas, „dat het eerste woord altijd de
naam van een kind is, of aangeeft of
het een braverd of een stouterd is.
Maar heb jij ooit van een boef ge
hoord, die van mij een kado krijgt?”
Sinterklaas fouten maakt in zijn
grote boek, waarin hij altijd alle
goede en stoute dingen opschrijft”.
„Dat kan niet waar zijn”, riep de
kontrolepiet. „En als dat zo is, geeft
dat niets, ik kontroleer het toch?”
„Dan moet jij me maar eens uit
leggen, hoe het komt, dat de Sint
eerst een stoomtram, en nog wel een
dubbele met kondukdinges, aan een
boef wilde geven. Dat stond er echt
in. Gelukkig heeft Sinterklaas het op
tijd ontdekt. Dat wil zeggen, eigen-
ben ik een kontrolepiet”, was het
antwoord.
„Je weet best”, zei de opperpiet,
„dat je alleen maar het boek van de
Sint behoeft te kontroleren. De rest
doe ik wel. Je zit hier natuurlijk weer
te bedelen om de letters, die mislukt
zijn, te mogen opeten”,
„Tja, nu u het zelf zegt, baas.
Eigenlijk is dat wel zo.”
„Je bent tenminste eerlijk. Kom
maar eens mee, ik moet je wat vra-
Die bootreis duurt een hele tijd. De opperpiet dacht diep na. Zijn
Hij moet van een klein haventje in rimpels werden nog groter, hij haal-
Spanje helemaal naar Nederland
varen. De Sint wordt dan vaak erg
moe. Tussen Spanje en Nederland
kan het heel hard waaien. En als de
wind zijn wangen bol blaast, worden
de golven van de zee heel woest en
hoog. Dan gaat de stoomboot van de
Sint almaar op en neer. Goed slapen
kun je dan niet. Vandaar dat de Sint
dikwijls zo moe is. En al is hij klaar
met zijn dikke boek, tijd voor andere
dingen heeft hij niet. Zeker niet voor
de televisie. De Sint weet dan ook
maar heel weinig van dat toestel af,
en al helemaal niet van de dingen,
die je er zo vaak pp kunt zien.
„Wat heb ik nu aan mijn baard”,
riep Sinterklaas en hij keek verbaasd
WEEKBLAD VOOR WADDINXVEEN HOLLANDS HART - donderdag 19 november 1970