Aóg geen milieufrremie voor de boer VERKEERSSPIEGEL LANDBOUW VIST ACHTER WELVAARTSNET Kaf t papier Dode bij botsing op Henegouwerweg I Veel te veel kinderen krijgen straks geen leven. Geboortenbeperking is noodzaak HH gfe. MB IBn- - Xi-Ag Boekhandel Veldwijk N.V. 1 IS i i Pagina 4 WEEKBLAD VOOR WADDINXVEEN DONDERDAG 17 AUGUSTUS 1972 Flinke inkomensachterstand Hippe kleuren, o.a. smile O - EEN BOEKENBON IS ALTIJD RAAK!! lillA - A Aftocht zonder lawaai UW CONDITIE ACHTER HET STUUR Milieupremies 4 - Bij’ een botsing tussen twee auto’s op de Henegouwerweg kwam dit week einde de 22-jarige mevrouw A. F. M. de Jong-van Coevering uit Waddinx- veen om het leven. Haar man raakte zwaar gewond. Het ongeluk, dat plaats had ter hoogte van het gemaal, gebeurde doordat de 27-jarige Wad- dinxvener Van V. met zijn auto tegen de stoeprand reed, daardoor tegen de vangrail sloeg en vervolgens frontaal op de auto van de familie De Jong botste. De politie vermoed dat Van V. onder invloed was en te hard reed. Mevrouw De Jong overleed in de ziekenauto. Haar man had een zware hersenschudding en een gebroken jukbeen. Bestuurder Van V. liep een lichte hersenschudding en wat snijwonden op. toekomst hebben. Maar dan moeten we wèl één ding goéd beseffen: al die problemen als natuurverniétiging, milieu- afbraak,uitputting van gr o nd s toffe n, enz. worden oneindig veel zwaarder, zolang er steeds meer mensen bijkomen op deze wereld. Dan moeten .we tegelijkertijd.göed beseffen dat méér dan twee kinderen per gezin het steeds moeilijker maken oplossingen te vinden, oplossingen die dringend noodzakelijk zijn, willen onze kinderen en kleinkinderen nog gen menswaardig bestaan krijgen. Twee kihderén'per gezin J is een grens, een evenwicht. J Alleen als wij ntï dat evenwicht kunnen vinden, kan de volgende generatie „Iedere bestuurder moet te allen tijde een tot het goed besturen noodzakeijke lichame lijke en geestelijke gesteldheid bezitten.” art. 11 RW. X, A. W v? eer vooruit. verwerken, problemen die we met ons allen onder ogen v zullen moeten zien. - Ook problemen we X met ons allen zullen mocte oplossen, willen we nog een Ai <o,i. T' 4* 44^ T l i dat 77% van al schuilen grote gevaren, omdat de aandacht van een bestuurder permanent gericht moet zijn op de weg. Wie zich achter het stuur zet dient zich rekenschap te geven van wat hij gaat doen. Pieker daarom niet achter het stuur. Ga niet rijden na een ruzie of andere emoties. Bent u op gewonden of loopt uw goede humeur af, blijf dan van het stuur af! Laat in zulke gevallen uw vrouw, uw man, uw compagnon besturen. Een andere mogelijkheid is, als u toch wil of moet rijden na bijvoorbeeld een huiselijke twist, niet na te mokken en u maar direct voor te nemen het bij thuiskomst weer goed te maken met een bloemetje en een blij gezicht Uiteraard is voorkomen beter dan genezen, maar als de spanningen er een maal zijn dient men zich niet te wagen aan de daar mee gepaard gaande risico’s. NIET OVERSTUUR ACHTER HET STUUR werken op de weg aan hun problemen in zaken of gezin. Zij zitten „te tob ben” achter het stuur, waardoor hun gemoeds toestand hun oplettendheid overmeestert. Daarin De inzt van arbeid, kapitaal en grond voor e«t dergelijk produktieresultaat is belangijk minder geweest dan bijvoor beeld D jaren geleden. Als men terwille van de vergelijking de inspanningen in dezelfce gulden (bijvoorbeeld die van 1953) meet, beloopt het kostenverschil tussen 1953 en 1970 2,3 miljard gulden. Deze prestatie, die men ook wel pro- duktititeitsstijging noemt, heeft meege- werki aan de groei van het nationaal inkorten. Binnen genoemde tijdsperiode steeg: het inkomen per hoofd van de werkende bevolking met 5500 gulden. Een tiende gedeelte of 550 gulden van deze inkomenstoename was te danken aan de enorme inspanning in de agrari schs bedrijfstak. Onoplettendheid in het verkeer is levensgevaarlijk. Onoplettendheid ontstaat over bodige belangstelling voor andere weggebruikers, b.v. door ergernis. De gecompliceerdheid van het hedendaagse verkeer gedoogt niet dat iemand daaraan als bestuurder deelneemt terwijl hij niet Voor miljoenen Nederlanders zit het vakantiefestijn 1972 er bijna op. De af tocht naar het leven van alle dag wordt geblazen. Er rest alleen nog wat ruimte voor napret. Naast de trek naar het ver re en zonnige buitenland hebben vele landgenoten hun ’’lekker niks doen” ook in eigen land gedemonstreerd. Opval lend bleek de belangstelling voor een dagje de boer op of het kamperen op de boerderij. De samenkomst van boe ren, burgers en buitenlui heeft een sluier opgelicht rond het veelbewogen leven van de Nederlandse boer anno 1972. Men heeft veel gezien en gehoord van het agrarisch buitengebeuren. Er zijn ook nog veel vragen overgebleven: le vert de landbouw zakelijk gezien wat op, is het boerenbedrijf financieel te runnen, is de landbouw wel de veel ge wraakte milieuvervuiler? In feite gaan deze vragen de landbouw van morgen bepalen. De boer wil per slot van reke ning weten welke rol hem toegemeten wordt door het miljoenenvolk dat nu van vakantie terugkeert. Zelfs een modem geïndustrialiseerd land zal zijn voedselvoorziening niet wegge ven aan staten waar een goedkoper agrarisch produktieapparaat voorhanden is. De Nederlandse agribusiness (land bouw in de meest mime zin!) doet ech ter veel meer en speelt vooral in de EEG een rol die men niet moet onderschat ten. In tegenstelling met onze EEG- partners heeft de Nederlandse boer en tuinder al vroeg gekozen voor een sterk gespecialiseerd produktieproces. Onze landbouw heeft een goede en vroegtij dige start gemaakt in de richting van de veredelingslandbouw (rundvee-fokkerij - pluimvee - varkens - tuinbouw). Hoewel de agrarische bedrijfstak veel grondstof fen invoert (voornamelijk uit derde lan den), blijkt de waarde van de uitvoer van landbouwprodukten veel groter zijn. De navolgende cijfers zijn afkoipstig van het Landbouw Economisch Instituut LEI). Het positieve exportsaldo levert onze nationale economie een niet te ver smaden deviezenvoorraad op (ruim 4| miljard gulden). Interessant is ook de bijdrage van de landbouw aan de groei van ’s lands economie. In 1970 steeg de landbouwproduktie met 3,8 miljard gul den. 700 jaar loud a De vele landgenoten die genoten hebben van het dagje de boer op, zullen mis schien weinig of niets gemerkt hebben van de harde werkelijkheid waarin de hedendaagse boer leeft. Bij dat alles komt dezelfde boer door alle milieu discussies ook nog eens op de tocht te staan. De landbouw en tuinbouw moet zo heet het dan maar eens stoppen met de bestrijdingsmiddelen, kunstmest en gebruik van zwavelrijke olie. De milieuvervuilende boer moet daarvoor maar een zware (financiële) pijp roken. Daartegenover fungeren alle boeren, die toch zo’n 80% van Nederlands grond- areaal beheren, als stoffeerder van het landschap. Deze taak reikt verder dan het produceren van goederen. Het grond gebruik krijgt ruimer perspectief (recre- atie-landschapsbescherming-natuurbe- houd). Het zou consequent zijn als de landbouw voor deze activiteiten een passende beloning ontvangt. De medail le met de betalende vervuiler heeft na melijk ook een keerzijde: de milieube- vorderende landbouw. Zou het niet de moeite lonen om naast milieuboetes of heffingen ook milieupremies te te ken nen. Dat de landbouw in een moeilijke tang- positie gemanoeuvreerd is blijkt wel uit het boereninkomen. De bedrijfsuitkom- sten bepalen het inkomen, dat zowel voor het gezins- als de bedrijfshuishou- ding aangewend wordt. In 1970-1971 daalde het gemiddelde besteedbaar in komen per bedrijf ten opzichte van het voorafgaande jaar met 15% tot 19.000 gulden. De gezinsuitgaven voor de door snee boer zijn onder het landelijk ge middelde gebleven. Wat niet voor consumptie uitgegeven wordt resteert als spaargeld en vormt het vermogen waarmee het bedrijf ge financierd moet worden. Ook zit er een stuk oudedagsvoorziening in omdat een vermogensdeel als pensioenreservering gezien wordt. Dat laatste zal ingevolge een nieuw wetsontwerp tot bepaalde hoogte belastingvrij kunnen gebeuren. In de landbouw wordt de laatste jaren meer dan 30% gespaard, terwijl het spaarvarken van de doorsnee Nederlan der goed is voor 20% van zijn inkomen. Uit dit alles wordt duidelijk dat de boer achter loopt bij de algemene inkomens ontwikkeling, zuiniger leeft en zoveel ,'y v' heid of bekwaamheid een motorvoertuig te besturen en kan zijn rijbewijs op grond van de uitslag ongeldig verklaard worden. Heel veel weggebruikers Het verbod om te besturen geldt echter ook voor onbekwaamheid en ongeschiktheid van tijde lijke aard. Ook voor iemand die geen rijbewijs bezit. Wie met zijn been in het gips zit hoort niet achter het stuur van een auto; wie zijn arm in een mitella draagt behoort zich te onthouden van bromfietsen en wie over vermoeid is mag evenmin als bestuurder aan het verkeer deelnemen. Een bestuurder moet voortdurend in staat zijn de handelingen te verrich ten die van hem worden vereist. Hij moet daarom oplettend zijn en beschik ken over voldoende beschikt over een daarvoor concentratie, noodzakelijke goede lichamelijke en geestelijke gesteldheid. Als dat van langdurige en ernstige aard door nonchalance of is en betrokkene in het bezit is van een rijbewijs, kan hij op vordering wor den getest op zijn geschikt- Men kan echter ook onop lettend zijn doordat men wel lichamelijk achter het stuur zit, maar met de geest niet aanwezig is. De landbouw is voor onze economie van niet geringe betekenis. De koopkracht van alle landgenoten tezamen is toege- nomen. Voor een deel heeft de land bouw daaraan meegewerkt. De vraag blijft echter nog open of de boer loon naar werk krijgt, met andere woorden is het landbouwinkomen wel overeen komstig de bijdrage aan ’s lands econo mie. Krijgen boeren en tuinders het aan hen toekomende stuk van de nationale koek? Ook daarover kan het LEI een boekje opendoen. Het landbouwinko men in ons land is gestegen van 7,1 mil jard gulden in 1963 tot 11,5 miljard gul den in 1970. Voor de ene helft wordt dit inkomen gerealiseerd door boeren en tuinders, terwijl de andere helft op reke ning van de agrarische industrie en handel komt. Ondanks de absolute stijging wordt het aandeel van de landbouw in het natio naal inkomen steeds kleiner. Tussen 1963 en 1970 daalde dat aandeel van 16,5% tot 12,5%. Het aantal werkers in de landbouw is weliswaar gedaald, maar bij de verdeling van de nationale koek hebben de boeren een belangrijke veer moeten laten. De rol van de boer bij ’s lands welvaartsstijging is niet gering en toch mist hij het financieel applaus (lees billijk inkomen!). Er zijn daarvoor meerdere oorzaken aan te geven die de boer niet in de hand heeft. In een wel vaartsstaat is ook de maag van de mens beperkt. Elke produktietoename in de agrarische sfeer die boven de consump- tiegrens uitgaat leidt in het algemeen tot lagere prijzen van de goederen. Vervol gens is de prijs voor de arbeid (lees ar beidsloon) zo hard gestegen dat ook de boer zijn heil moet zoeken in produktie- methoden die minder geld kosten en dus arbeidsbesparend zijn. Technisch is dat geen enkel probleem, mits de bedrijven zich qua omvang lenen voor een opti maal machinegebruik. Eén van de knel punten in onze nationale landbouw is het feit, dat er te veel bedrijven en te veel boeren op een bepert stuk Neder lands grondgebied voorkomen. Men ont komt op de duur niet aan de kleine maar wel harde waarheid voor het ge hele bedrijfsleven: onrendabele zaken zijn alleen maar goed om afgestoten te worden. Een teveel aan werkers dwingt tot afvloeiing. Frappant is overigens dat men verbaasd raakt en de mond vol heeft over sluitingen en ontslagen bij industriële bedrijven, terwijl men in de landbouw al jaren vertrouwd is met het afvloeiingsproces dat vrij geruisloos ver loopt. In 1970 werkten er in onze land en tuinbouw 156.500 bedrijfshoofden, 38.000 medewerkende zoons en 53.000 overige arbeidskrachten. Het gaat glo baal gezien om 250.000 mensen die hun boterham op of rond het erf vergaren. Het aantal werkers in de agribussiness (bijvoorbeeld mengvoederindustrie - zui velhandel - banken) gaat veruit boven de genoemde kwart miljoen werkers. De landbouwbevolking vermindert elk jaar met ruim 4%, waarbij tot voor kort de vreemde arbeidskrachten en mede- ■enst tegen overbevolking. (NIPO ’71 mogelijk spaargelden in zijn bedrijf pro beert te stoppen. De magere prijsstijgin gen voor de landbouwproducten (iets anders dan consumentenprijzen!) wor den verre overtroefd door de sterk ge stegen kosten van arbeid en kapitaal. Het landbouwinkomen is sinds 1969 met 18% achtergebleven bij het niet-land- bouwinkomen. De boer is dan ook veel meer inflatiebestrijder dan inflatie- maker. Ie met Idekse el van jaal gr< kor d iv< pingen üw vuil pin), w (euze i tof gol werkende zoons vooropliepen in de exo dus. Tussen 1965 en 1970 zijn echter ook 5.300 bedrijfshoofden ermee gestopt. Het afvloeiingsproces verloopt nu zo snel dat men een daggemidelde van 17 èc 20 bedrijfsbeëindigingen haalt. Sociaal ge zien een krachttoer van de eerste orde. Zakelijk gezien nog te wéinig om de arbeidsproduktiviteit van de bliijvende boeren met harde guldens te belonen. De ’’overmatige” arbeid vloeit te traag weg. Vij1 W.-zen-van Schaverfertp/ lid Eerste Kamer D’66

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Weekblad voor Waddinxveen | 1972 | | pagina 4