Waarom enkele mensen in wildernis van 1233 neerstreken om Waddinxveen te gaan stichten WADDINXVEEN 750 JAAR 5 K Gouwe was riviertje waar nauwelijks graafwerk is verricht f- t ’’Andere gemeenten vieren op mindere gronden zoveeljarig bestaan” wW 3 a: o jl MvLkl- I bvej Zii5o) Ctouvjc. i H Q-X <t r s o U de. n /rc IK Zji-— I - CtA S igéVutooi wil de middeleeuwen etappegewijs De heer C. Neven: J Schets van de ontginningen langs de Gouwe. Illustratie ontleend aan: "De lUOO 0)8 de de o J' AC Schets van de ontginningen langs de Gouwe. Illustratie ontleend aan: "De Cope" - bijdrage tot de rechtsgeschiedenis van de openlegging der Hollands- Utrechtse laagvlakte - door Dr. H. van der Linden - Assen -1955. NATUURLIJKE STROOM WEEKBLAD VOOR WADDINXVEEN - WOENSDAG 27 OKTOBER 1982 <x 1 q llr» vu a4 C r -Cr a- 0-^ 5 CL. v P -o Vorx GEGRAVEN GOUWE? T' ZUID- WADDINXVEEN de L<r>Ae. 'u jaar vcw v'fm elö De Waddinxveense amateur- historicus C. Neven. “<n NOTEN: NOTEN: CONCLUSIE AMBACHT door C. NEVEN WADDINXVEEN Onder de titel “De Cope” verscheen in 195'5 een zeer belangrijke studie van dr. H. van der Linden. Een bij drage tot de rechtsgeschiedenis van dc openlegging der Hollands- Utrechtse laagvlakte. Dit enige honderden vierkante kilometers beslaande gebied, dat voor het overgrote deel uit veen en klei op veen bestaat, is in de loop van -J 1 1 voor bewoning gewonnen. Fragment van één van de oudste met de hand getekende Nederlandse kaarten, die bewaard is gebleven. De kaart werd omstreeks 1525 door een anonieme tekenaar vervaardigd. Linksboven is Gouda afgebeeld (Ter Gow) en mid- den-onder,,die gouwe sluys” bij Alphen a/d Rijn. Daartussen de rivier de Gouwe. k: k l e n d c< 4 kerk üfarce* A O h* •S**. I I 0 - 0 u - <y c f JC 3 -7 mx'jted - a., m 7- ri "•ft, l- verband in A WA ban Goi woi Lak tear in 1 2. F in i 1 d lijk, gen win Nie In vrie Lak de thu tief de had car; Kla VO Spc dre, Wal Kla Bos ton Kla Spc Ro’ vrie Goi v. F W di h' b vi h f< d e< t; v C n 1 ti T ii n g g n v C P t z t 1. 1. F ii k n t 1 2 verschillende schrijvers geponeerd dat we de Gouwe moeten zien als een aangelegde verbinding tussen Rijn en IJssel. Daterend uit het begin van de 9e eeuw. Nu werd de Gouwe, zoals Verboom terecht heeft opgemerkt, ook wel Kromme Gouwe genoemd. Doch wie zal geloven, .dat ontginners die on telbare kaarsrechte sloten groeven, zo’n krom werkstuk als de Gouwe afgeleverd hebben? Zeer recent hebben onderzoekers van de Stichting voor Bodemkartering in verband met het vraagstuk van de le gendarische Drususgracht dan ook opgemerkt: ‘Het lijkt wat merkwaar dig dat de Romeinen een kanaal ge graven zouden hebben met diverse grote bochten zoals de IJssel die ver toont.’ Analoog hieraan kunnen wij rustig stellen, dat het op zijn minst merk waardig is dat de onderdanen van Lodewijk de Vrome een kanaal ge graven zouden hebben met diverse grote bochten zoals de Gouwe die vertoont. «r w Oude, koop OCm Wanneer de Gouwe de ontginningsba- sis vormde voor de eerste kolonisten, is de vraag ook van belang of we hier te doen hebben met een gegraven ka naal, of ihet een rivier. Immers, zo zagen we in een vorig artikel, hebben Uit het bovenstaande moge duidelijk zijn dat het gebied, in 1233 uitgeven door de Graaf aan Nicolaas van Gnepwich tevens een gerecht vorm de, dat de naam Waddinxveen droeg. Verder dat dezelfde Nicolaas de eer ste schout was van dit rechtsgebied. Er zijn, naar mijn opinie, gemeenten in ons land, welke op mindere gron den dan bovenvermelde, hun zoveel- jarig bestaan hebben herdacht. WADDINXVEEN - In een tweede artikel in deze krant staat de Waddinxveense ama- teur-historicus C. Neven (35) er opnieuw bij stil dat Waddinx veen in 1983 750 jaar bestaat. Een feit dat ongemerkt voor bij dreigt te gaan, omdat er althans geen initiatieven -be kend zijn die wijzen op de or ganisatie van festiviteiten. De heer Neven, schrijver van de boeken ‘Omme ’t woord Gods’ (1978) en ‘Toen Waddinxveen nog een dorp was’ (1981) draagt ditmaal nieuwe gege vens aan om het 750-jarig be staan van Waddinxveen aan te tonen. Daarvoor gaat hij terug naar het jaar 1233 toen enkele mensen hier neerstreken voor het stichten van Waddinxveen. In dit gebied was Nicolaas van Gnepwich de eerste schout. Aan hem verkocht graaf Floris IV - en niet graaf Lodewijk de Vrome, zoals ten oi.rechte bo ven het vorige artikel stond - zijn recht óp belastingheffing in zijn nieuwe bezitting. Gelet op de verzamelde his torische gegevens concludeert de heer Neven: “Er zijn, naar mijn opinie, gemeenten in ons land, welke op mindere gron den hun zoveeljarig bestaan hebben herdacht”. In de serie “Waddinxveen in 1983 750 jaar” verschijnt nog één aflevering. Daarna hopen we reacties op deze artikelen serie te publiceren. gen van de gezamenlijke toekomstige bewoners daarvan ter zaken van bedebetaling, heervaart, tiendbetaling en afwatering, alsmede door verhef fing van het uitgiftegebied tot ge recht. Deze verheffing, waarvan in de oor konde niet met zoveel woorden spra ke is, blijkt - reeds Gosses wees er op 1) - uit de toevoeging ‘scultetus’ ach ter de naam van de eerstgenoemde en klaarblijkelijk voornaamste ‘ko- matiek is te vinden dan tot dusver werd aangenomen. Ieder die zich met de oorsprong van de samenleving in Westelijk Neder land bezighoudt, dient nog altijd in eerste instantie bij dit standaard werk te rade te gaan. Dit geldt ze ker voor Waddinxveen, dat welhaast een centrale plaats in dit boek gekregen heeft. Wie meer wil we ten over de oudste geschiedenis van Poeliën (Peuleyen), Hubertsgerecht, Groensvoord, Coenecoop, Shijdel- wijk, Broek etc., moet zich beslist in “De Cope” verdiepen. Het is een gelukkige omstandigheid dat dit werk in 1981 opnieuw is uitgegeven bij Canaletto te Alphen aan den Rijn, voor een dankzij eni ge subsidiegevers binnen de perken gebleven prijs. Door toevoeging van vertalingen van alle Latijnse citaten in deze klassieke studie bovendien thans voor een breder publiek toe gankelijk gemaakt. We laten nu eerst een fragment vol gen uit de oorspronkelijke editie van 1955 ovder de oudste ontginning in het jaar 1233: “Op 20 april van het jaar 1233 werd door de Hollandse graaf Floris IV “in terrain que vocatur Waddinxvene, quam libere modo teneo inter Piclede et terram Jackelini, a Goude veteri sex vorlinc superius versus vene” aan ontginners uitgegeven. 1) Het betrof hier het latere ambacht in Waddinx veen - sedert de middeleeuwen be kend onder de namen Zuid-Waddinx- veen en Waddinxveen-Zuideinde - “hetweljc zich uitstrekte tussen de Dorrekade, de zuidelijke grens van de “terra Jacqelini” 2) en de “Piclede”, het, op de zeventiende-eeuwse kaar ten als Slingersloot en - dieper in het veen - als Pickelsloot aangegeven grenswatertje van het ambacht Moor drecht. De breedte der uitgezette hoeven wordt niet vermeld. De lengte der gebezigde voorling is evenmin te ach terhalen. Hoewel het zeventiende- eeuwse kaartbeeld de situatie weer geeft van voor de stelselmatige verve ningen ter plaatse, is daarin de uit gezette zes-voorling niet terug te vin- dne. De “Suytense weg” van destijds kan niet als begrenzing daarvan wor den beschouwd. Daartoe is de af stand tussen de weg en de ontgin- ningsbasis, de Oude Gouwe 3) te ongelijk. In het jaar 1260 werd aan de reeds gevestigde kolonisten - de betref fende oorkonde kwam in ander ver band reeds ter sprake 4) - nog uitge geven “septem hovas veni, de quibus quatuor et dimidia sita sunt apud sutende de Waddinxvene et due hove et dimidia apud nortende de Wad dinxvene, et quelibet hova habebit in longitudine tres vorlinghos et in latitudine sexaginta virghas’ 5) De Waddinxveners verkegen er. dus nog zeven “hoeven” veen bij. De “hoeve” beliep 60 roe bij drie voorling, de zelfde maat derhalve als voor Hu bertsgerecht en Groensvoord kon worden afgeleid, zij het dat deze hier twee maal zo breed en half zo lang werd uitgemeten. 6) Vier en een halve dezer “hoeven” wa ren uitgezet in het Noorden van de nederzetting, twee en een halve in het Zuiden. Het bestaande ontgin- ningsgebied verkreeg derhalve over een breedte van 4 1/2 x 60 is 270 roeden (1017 meter) in het Zuiden en over een breedte van 2 1/2 x 60 is 150 roeden (565 meter) in het Noor den een uitleg van drie voorlingen diepte. Het ontginningsgebied werd in het jaar 1290 nogmaals vergroot; de Wad dinxveners ontvingen toen “eiken man van sinen lande van de ouden cope op ten vene waert drie voir- linghen opghaende te vryene eyghen die summe van desen vercoften lande loept dortiendehalve hoven ende ene morghen”. 7) Aangezien Zuid-Waddinxveen ter hoogte van de nieuwe uitleg - bezuiden de voorma lige Suytentse wegh - 2800 a 2900 WA her! ron< de ging en mid keei Mei Kwi sch; ste v. 1 Haa set. 3. Bij win Ber< iede bij stee wor haal Kwi de 1 sch; als i J.S Ove sch; Kwi Kwi TTA 5- 5; 11 Kwi 6- 4; Kwi zwa; were Tim Ard tege Kwi de I laat: gewi won Man dubi Kwi den keer BTT Kwi keer striji 8: Ren: iede: patr: zate: kop] 10.0 J.W. Dr. H. v.d. Linden brengt een betere visie naar voren. ‘Vele natuurlijke stroompjes als Rotte, Stricledë, Pi clede, Gouwe, Aar en Drecht vonden oorspronkelijk ergens midden in de Hollandse veenmassieven hun oor sprong, om vandaar hun loop naar de randen daarvan te beginnen. De venen liepen dus naar het midden op.’ Deze zienswijze wordt prachtig on dersteund door de luchtcartografie. In een bijdrage in ‘Die Goude’ uit 1948 schrijft D.L. de Jong over de Gouwe en het karakter van natuur lijk stroompje, althans van het zui delijk gedeelte daarvan: ‘Dat de Gouwe oorspronkelijk ergens onder Hazerswoude in het veen ontsprong, is waarneembaar op luchtphoto’s; het meest duidelijk op een photo van de Engelse luchtmacht d.d. 19-4-1944, nr. 8147 Topografische dienst Delft. Men ziet op deze photo ter hoogte van het stoomgemaal van de Achterofsche en Drooggemaakte Polder een kleirug de bedding van de Gouwe in noordwestelijke richting verlaten.’ Is er dus helemaal niet aan de Gouwe gegraven? Van der Linden meent: enigermate, zoals hierboven al bleek uit noot 3 van het citaat over Zuid- Waddinxveen. Verder zal het noorde lijke gedeelte van de huidige Gouwe, naar ook De Jong aanneemt, door verbreding en verlenging van een der sloten van het Rijnsysteem zijn ont staan. Naar men mag aannemen reeds voor 1233; zie SJ. Fockema Andrea - Willem I en de Hollandse Hoog heemraadschappen, 1954 blz. 26. De conclusie ligt voor de hand: de Gouwe was een riviertje, waaraan be halve een doorgraving in het noorden en bij enkele bochten onder Zuid Waddinxveen, geen graafwerk is ver richt. 1) Ob HZ 1, nr 344; vgl. Gosses, Vor ming, bl. 309 e.v. 2) Later genoemd ambacht van Jaco bus van Zevenhuizen, vgl. bl. 30 n. 3. 3) Vgl. de schets op deze pagina. De Gouwe volgde oorspronkelijk ter plaatse gedeeltelijk een westelijker loop, op de schets als Oude Gouwe aangegeven en op de zeventiende- eeuwse kaart - van Rijnland van 1687 - als ‘Zuytentse watering’. Dit blijkt uit het feit dat dit water de grens vormde tussen het voor het overige aan de andere kant van de huidige Gouwe gelegen Bloemendaal en Zuid-Waddinxveen. Dit laatste toch strekte volgens de uitgiftebrief op uit de ‘Oude Gouwe’. Geheel in overeenstemming met het gestelde vertoont genoemde wetering op de kaart dan ook een bochtig natuurlijk aandoend verloop; zulks in tegenstel ling met de klaarblijkelijk vóór 1233 reeds gegraven, corresponderende (nieuwe) Gouwe ter plaatse. 4) Vgl. bl. 8 e.v. 5) Ob HZ II, nr. 67. 6) Beekman - Mnl. Wb. XI, aanvullin gen, jr. 1941, kol. 533 - identificeer de deze ‘hoeve’ eenvoudig met de Rijnlandse van 16 morgen. Enige grond voor deze stelling voerde hij niet aan. Dat zij onjuist is, blijkt uit de lengte van de voorling - 53 roeden - welke de schr. aldus berekende; een lengte welke in deze streken niet in zwang is geweest, vgl. bl. 23 e.v. 7) Ob HZ II, nr. 757. 8) Ter berekening van deze breedte is de situatie ter plaatse, zoals deze op de zeventiende-eeuwse kaarten is weergegeven, vergeleken met de top- gr. kaart schaal 1 25.000, bladen 31 C (Boskoop), uitg. 1946 en 38 A (Gouda), uitg. 1936. Men vgl. ook het schetsje op deze pagina. 9) De mening van Beekman - loc. cit. - dat in dit geval met voorling geen lengte-, maar een vlaktemaat is be doeld, moet op een vergissing, dan wel op een slordige lezing van de be treffende oorkonde berusten. per’ Wilhelmus. Vooreerst is het uit gesloten te achten dat de naam ‘schout’ reeds destijds tot familie naam was verstard; voorts valt te wij zen op de analoge gang van zaken in het naburige Waddinxveen, waar e- veneens de voornaamste ‘koper’ tot schout was aangesteld. 2) In overeen stemming met het gestelde blijkt Poeliën dan ook, volgens het eerstvol gende gegeven, hetwelk ons omtrent dit gebied is bewaard gebleven - een acte uit het jaar 1281 3) -, een afzon derlijk schoutambt te hebben ge vormd.’ (pag. 6-7). 1) Vorming, bl. 310. 2) Men vergelijke, zoals reeds Gosses deed, Ob HZ 1, nr. 344 met II, nr. 67. 3) Ob HZ II, nr. 416. ook hier met het niet nader omschre- het staatsgeheel opgenomen. De be ven “hove” kennelijk een hoeve van 60 roe bij drie-voorling 9) bedoeld: 12 1/2 x 60, of wel 750 roeden be lopen ongeveer 2825 meter. Zoals uit de geciteerde passages valt op te maken, dienden de in de jaren 1260 en 1290 uitgegeven veenstro ken slechts tér uitbreiding van de vanuit de Gouwe opstrekkende, in het jaar 1233 in ontginning genomen boerenbedrijven. Met “hoeve” is in beide gevallen derhalve alleen een vlaktemaat bedoeld en niét tevens - zoals bijvoorbeeld in eerste instantie in Polsbroek en Neder-Boeicop het geval moet zijn geweest - de hoeveel heid land, beslagen door één afzon derlijk bedrijf. Of deze vereniging van het oorspronkelijke begrip “hoeve” tot vlaktemaat-zonder-meer ten tijde van de Waddinxveense ontginningen reeds volledig zijn beslag had gekre gen en dienovereenkomstig ook de “hoeven” van Poeliën, Hubertsge recht en Groensvoord niet mede ont- ginningseenheden, doch uitsluitend vlaktematen zijn geweest, kon ik uit de betreffende gegevens niet op maken.” Einde citaat dr. H. van der Linden. Wie het betoog tot dusver gevolgt heeft, zal zich wellicht toch nog af vragen: Vormen deze gegevens wel voldoende grond, om daaruit af te leiden dat Waddinxveen als gemeente in 1983 haar 750-jarig bestaan kan gedenken? Met andere woorden: Wanneer enkele mensen in ‘t jaar 1233 hier in een wildernis zijn neergestreken, dan behoeft dat feit op zich nog niet te betekenen dat Waddinxveen als ge meente 750 jaar bestaat. Er zou bij voorbeeld best gedurende de eerste honderd jaar in bestuurlijk opzicht een wild-westachtige toestand ge heerst kunnen hebben. Maar ook op dit punt heeft dr. H. van der Linden verhelderende opmer kingen gemaakt: ‘Ter benadering van het juridische ka rakter dezer uitgifte, roepe men zich de samenlevingsstructuur van het toenmalige platteland voor ogen. De gewone, op landrechtelijk niveau in de samenleving staande platte landsbewoners, de huislieden, - ook onze ontginners van het jaar 1244 schaarden zicH blijkens de overeen gekomen bedebetaling. daaronder - De auteur - nu hoogleraar Nederland se rechtsgeschiedenis aan de Vrije Universiteit te Amsterdam - behan delde in zijn studie verschillende on derwerpen. Allereerst de vormgeving van de samenlevingsstructuur van het “nieuwe land” in al zijn aspecten. Dan de chronologie van het hele ge beuren. Vervolgens de staatkundige betekenis van de verhoudingsgewijs enorme vergroting van de bewoonde cultuurgrond, die de “Grote Ontgin ning” met zich bracht. Een diepgaand, systematisch bron nenonderzoek, gepaard gaande met een nauwkeurige verkenning van het huidige en vroegere kaartbeeld, voer de tot verrassende ontdekkingen. Zo bleek dat aan de openleggingen van de wildernis altijd een overeenkomst vooraf ging, een “cope”, waarbij steeds ook vragen van incorporatie in rechts- en staatsorde zijn geweest. Tevens ontdekte de auteur, dat in de verkaveling veel meer algemene syste- J „:gL trekkingen tussen de landsheer en diens onderzaten waren niet indivi dueel, noch graafschapsgewijs, doch per rechtskring, per ‘ambacht’ gere geld. Ambachtsgewijs waren de huislieden in de landsheerlijke bede aangeslagen. Op de ambachtsgemeenten ook rust te de verplichting in voorkomende gevallen een vaststaand aantal riemen in de ter heervaart gaande koggen te bezetten. Waren er kwesties van alge meen belang, waarover de graaf zich met zijn onderzaten wilde beraden, het contact werd opgenomen niet met de onderzaten als zodanig, maar met de vertegenwoordigers der am bachtsgemeenten.’ (pag. 5). ‘Met recht mag men zeggen, dat in een landsheerlijke samenleving als de Hollandse de staatkundige rechten en verplichtingen, benevens de rechten op de grond van de normale onderzaat zozeer waren verstrengeld met de ambachtsgewijze opbouw, daarvan, dat zij slechts binnen het kader daarvan konden functionneren. Waar derhalve, zoals in de grafelijke wildernis, deze opbouw ontbrak, was ook onderzaatschap en vermogens rechtelijk rechtsverkeer op landrech telijk niveau niet mogelijk. Plaatsen wij nu de besproken uitgif te Tegen de achtergrond van het zo juist geschetste historische milieu, dan is het duidelijk, dat deze de strekking had een, tot dan toe uit staatorganisatorisch oogpunt kleur loos, gebied op bepaald - in casu landrechtelijk - niveau, èn als vermo- gensobject èn als territoir, in het maatschappelijk leven in te schake len. De inschakeling als vermogens- object was belichaamd in de ter beschikkingstelling van de grond, alsmede in de schepping van een ge recht, van een kader, waarbinnen de grond in het normale (landréchtelij- ke) rechtsverkeer van die dagen kon worden gebracht. De inschakeling als territoriaal-be- paald onderdeel van het staatsgeheel vond plaats door omlijning van de Be on staatkundige rechten en verphchtm- -L—'C- O i v (p -■

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Weekblad voor Waddinxveen | 1982 | | pagina 22