Papiermolens moesten worden stilgezet voor de dominee
Eens bepaalde de stoomfluit het
dagelijks leven in Waddinxveen
Herdenkings-
penning is
te koop bij
Rabobank
Voor f25,-
lid van
Historisch
Genootschap
0
r
VERVOLG OP DE VOLGEN
DE TEKSTPAGINA
Waardeloos land
Droogmakerij
Milieuproblemen
Papierindustrie
Vervening
Akkerbouw
WADDINXVEEN - Er was een tijd dat het dagelijks
leven in Waddinxveen werd gedirigeerd door de
stoomfluit van de bloeiende meubelfabrieken. Daar
voor bepaalden lawaaiige papiermolens het werk- en
leefklimaat in het 760-jarige Gouwedorp. De herrie
was destijds zo erg dat de molens op zondag moesten
worden stilgezet, omdat anders de predikant zich niet
verstaanbaar kon maken. Door de eeuwen heen vorm
den de Waddinxveners een nijver volk, dat veel meer
deed dan altijd maar in het veen het dagelijks brood
verdienen.
Ontginning
Slagturven
Woensdag 28 juli 1993
Pagina 11
Weekblad voor Waddinxveen
len. (Foto: Sjaak Noteboom).
schap Waddinxveen (secretari
aat Souburghlaan 22, 2741 EL
Waddinxveen, telefoon 01828 -
15698) betalen slechts 30 gul
den.
Op de voorzijde van de herden-
kingspenning, die als munt is
geslagen, staat de tekst ‘Histo
risch Genootschap Waddinx
veen. Opgericht 20 april 1993*.
De keerzijde wordt gesierd
door een fraaie afbeelding van
de neo-classistische hervormde
Brugkerk aan de Kèrkweg-
Oost, één van de weinige mo
numenten die Waddinxveen
rijk is. De tekst hiervan luidt:
‘Ned. Herv. Kerk Waddinx-
Reeds in 1357 maakte Graaf Wil
lem de Vierde hen duidelijk, dat
dit wel degelijk ook op hen van
toepassing was. Bij die gelegen-
heid zei hij, dat ‘die van der Gou-
de die veenlanden in onsen am
bachten groteliken hadden gedol
ven, ende delfden boven de gebo
den van onsen heemrade'.
’t Hielp allemaal niet veel. Uit
puur eigenbelang werd de grafe
lijke overheid tegengewerkt, zo
wel door de verveners, als door de
steden.
De steden stelden prijs op een re
gelmatige, grote aanvoer van turf.
Die turf bleef dan redelijk in
prijs, wat gunstig was voor de in
woners van de stad, maar ook
voor de in de stad gevestigde in
dustrie.
Herhaaldelijk nam het stadsbe
stuur van Gouda de boetes voor
haar rekening, die haar onderne
mers hadden opgelopen bij over
tredingen van de keuren op de
verveningen.
Diezelfde keuren werden ook
door de veenbazen ontdoken. Zij
waren in dienst van Goudse poor
ters en hadden met hun dorpsge
noten, die als arbeiders ‘met haar
wijff en de kinderen haren turft
delven', belang bij een zo groot
mogelijke productie.
Aangespoord door de succesvolle
turfwinning in Zuid-Waddinx-
veen, besloot in 1416 een groep
Goudse ondernemers toestem
ming te vragen aan Hendrik van
Naaldwijk om nu ook in Groens-
waard en Poeliën te gaan delven.
Dat betekende voor Hendrik weer
een leuke vergoeding per uitge
graven last turf en voor Waddinx
veen een nog snellere ondergang
van een welvarende landbouw.
Onverzadigbaar waren de oven
van de broodbakkerijen, de zout-
zieders, visrokerijen, taanderijen
en vooral ook van de steenbakke
rijen als het om turf ging. Op het
einde van de Middeleeuwen ge
bruikte de stad Gouda 100.000
ton turf per jaar!
Aangezien de fabrikanten, en dan
vooral de bierbrouwers (die vrij
gesteld waren van accijns op
turf), tot de meest kapitaalkrach
tige en invloedrijkste burgers be
hoorden, is betrokkenheid van de
stadbestuurders bij de voor hen
zo belangrijke verveningen niet
verbazingwekkend.
Wèl zorden zij er voor, dat er on
der de muren van de stad niet
werd verveend. Zodoende werd
het Goudse Bloemendaal er voor
gevrijwaard, maar aan de overzij
de van de Gouwe kende men geen
scrupules.
Was men zich er dan niet van be
wust, dat men bezig was de kip
met de gouden eieren te slachten?
Oh, zeker wel.
Vervenen bracht wel een éénma
lig gewin, maar liet verwoest en
dus onproduktief land achter.
Dienaren van de grafelijke over
heid moesten er op toezien, dat
het vernietigde land werd 'toege-
maackt', zoals dat heette.
Dat ‘toemaken* leverde in het
gunstigste geval wei-, hooi- of
(naar men zelfs hoopte) korenland
op, doch in de praktijk betekende
toemaken meestal, dat het waar
deloze land met elshout bepoot
werd.
In Zuid-Waddinxveen, dat onder
Schieland viel, werd dat bepoten
nogal soepel opgevat. Noord-Wad-
dinxveen, dat onder Rijnland be
hoorde, had te maken met de re
gel dat binnen een jaar na het del
ven het gehele stuk land met els
bepoot moest zijn.
Dat elzenhout kon dienen als
bouwmateriaal, brandhout, twij
gen voor vlechtwerk en voor het
maken van houtskool. Verder
werd bij het toemaken, behalve
de afgestoken bovenlaag van het
veen, ook mest, bagger en poort
aarde op het land geworpen. En
met poortaarde werd niets anders
bedoeld dan stadsvuil!
Het spreekt van zelf, dat door al
deze roofbouw die hier gepleegd
werd, het met de welvaart van de
bewoners snel bergafwaarts ging
in de 15e eeuw. Omstreeks 1470
telde het dorp nog 69 huizen,
doch in 1494 waren dat er nog
maar 46!
In dat laatstgenoemde jaar vertel
den Gerrit Claesz. en Meeus
Woutersz. dat de mensen in Wad
dinxveen zich bezig houden met
‘turff te delven, mit spitten, del
ven en arbeijden en met een wei
nig koeijen' en dat de nering ten
tijde van Karei de Stoute ongelijk
beter was dan zijn nu is.
Waren zij voorheen in goede
staat, nu zijn ze geheel arm en
bijster ‘overmits dat alle heure
veenlanden, daermede zij hemluij-
den plagen te behelpen, verdolven
en te nyete gedaan zijn*.
Have en roerende goederen heb
ben zij moeten verkopen om in le
ven te blijven. En inderdaad was
het derde deel van alle huizen ei
gendom van Goudse ingezetenen.
Natuurlijk plukten de Goudse on
dernemers inmiddels ook rijkelijk
de vruchten van de roofbouw.
In 1494 klaagden de poorters over
de armoede van Waddinxveen, èn
die van henzelf omdat de 'poorte-
rie luttel off geen vruchten van
heur landt heeft, door de uijtdel-
vinge van den venen ende turfdel-
vinge, daer dat landt mede verlo
ren gaet, dat een derdedeel is van
de verderfenisse ende veramrthe-
ijt van der stede'.
De berichten uit 1514 zijn al even
triest. Hendrik Claeszoon en Flo
ris van Boschuijsen, evenals Jan
Janszoon schout van Waddinx
veen, verklaarden dat het 'verdol
ven lant, dat leijt voer ongelt, en
de is niet waert in huyre, noch in
cope'.
de platteland in de 16e eeuw on
geveer twee miljoen ton turf per
jaar naar het buitenland uitvoer
de.
Wat de prijzen van de turf be
treft: die schommelden nogal in
de 17e eeuw. Zo noteer ik in
1616: 17 gulden en 15 stuivers
voor 100 tonnen Waddinxveense
turf. In 1621: 33 gulden en 0 stui
vers en in 1629: 18 gulden en 10
stuitvers.
Aan ’t eind van de 'Gouden Eeuw
rekende de plaatselijke hande
laar in turf Jan Willemsz. van den
Toorn voor dezelfde hoeveelheid
39 gulden en 12 stuivers. Globaal
gesproken is de prijs in een eeuw
tijd dus verdubbeld. De arbeidslo
nen liepen geleidelijk op tot 15 a
20 stuivers per dag.
Vergeleken met de armoede van
de 16e eeuw betekende de 17e
eeuw voor het platteland welis
waar een verbetering, maar daar
stond tegenover dat steeds minder
mensen voor meer lasten kwamen
te staan.
Tot het rampjaar 1672 bleven die
lasten dragelijk, doch toen wreek
ten de gevolgen van de ongebrei
delde vervening zich pas echt.
Een jaar lang was het dorp her
schapen in een oceaan van water
vanwege de Hollandse waterlinie.
En zelfs het slagturven kwam stil
te staan. Toen de vijand weg was
bleven de uitgestrekte watervlak
ten zonder eigenaar achter.
De ondernemers waren gestorven
of met de noorderzon vertrokken.
Twintig jaar later wordt nog de
klacht gehoord, dat het ambacht
van Zuid-Waddinxveen 'soodanig
in een desolate staat is gebragt
dat bij honderden van morgens
waters sonder eijgenaars ten laste
van het selve ambagt blijven leg
gen'.
Inmiddels was het probleem de
uitgemoerde plassen zonder eige
naar door het hoogheemraadschap
van Rijnland onderkend. Er werd
in 1680 een waarborgfonds opge
richt, waarin de verveners één
stuiver per verveende roede
14.16 m2) moesten storten.
De stuivergelden werden door
Rijnland beheerd als een 'eeuwig
durend' voorschot op de grondlas
ten, zolang de grond water was.
Restitutie zou te zijner tijd plaats
vinden, wanneer het verveende
land weer was ingedijkt.
Voor zo’n waarborgfonds voelden
de Waddinxveense ondernemers
helemaal niets, maar Rijnland
dreigde de gehele turfoogst van
Noord-Waddinxveen in beslag te
nemen, als de stuivertjes er niet
kwamen.
En om het dreigement kracht bij
te zetten, deed men dit in Zoeter-
Nu is intussen vast de vraag gere
zen: deden die Waddinxveners
ooit nog wel eens iets anders dan
blubber baggeren en in de moeren
wroeten?
Uit de 16e eeuw is een industrieel
bekend. Dirk Cobel van der Loo.
Hij was rond 1550 ambachtsheer
van Huybertsgerecht. Meestal
woonde bij in Den Haag en hij
had een kalkoven buiten Leiden.
De kalk werd verkregen uit schel
pen, die aan het zeestrand gewon
nen werden. Hoewel de oven een
kwart mijl buiten de stad lag,
klaagde de magistraat van Leiden
over de rookoverlast die de stads
bevolking ondervond.
Daarom poogde men zijn oven te
sluiten. De rook zou tevens een
ongunstige werking hebben op
melkprodukten. Als we dit horen,
vallen de eeuwen weg... Een zui
ver voorbeeld van een 16e eeuws
milieuprobleem.
Het dorp telde behalve turfgra
vers altijd een aantal bierstekers.
Zo werden de brouwers toen ge
noemd. In onze dagen filosoferen
wij heel wat af, over het klare,
frisse en heldere water, waarover
onze voorouders nog beschikten.
Maar in 1636 was het reeds nodig
om een boete van 300 pond in
’t vooruitzicht te stellen voor ie
dereen die bij nacht en ontij afval
in de Gouwe stortte.
Dichter Jacob Cats had terecht
geen al te hoge gedachten van het
water, waaruit het bier gebrouwen
werd.
'Wie kan er van het bier de rech
te aard beschrijven?
En of het dienstig is voor aller
hande lijven?
Dewijl het wordt gekookt uit ve
lerhande graan
En dat er zeldzaam kruid ook on
der wordt gedaan
De waters evenzelfs zijn niet
meer van eener krachten
Het ene wordt geput uit ongezon
de grachten
Het ander uit een boek of uit een
droftig zand
Het ander uit een poel, of uit een
ziltig land'.
Tot ver in de 19e eeuw bleef de
vervuiling van met name het op
pervlaktewater de belangrijkste
vorm van verontreiniging. In 1842
beschreef de Goudse geneeskun
dige Büchner het Gouwewater op
een bepaalde plaats. Het leek
meer op vloeibare bagger dan op
water.
En nu het milieu ter sprake geko
men is: Een modern onderzoeker
concludeert terecht, dat vooral
vervening door omzetting van
land in water in Holland tot een
milieuprobleem van de eerste or
de heeft geleid.
De aanwezigheid van veel water
in Waddinxveen, betekende de
opkomst van de papierindustrie.
In de 18e eeuw stond meer dan
een kwart van alle Nederlandse
papiermolens hier in het dorp aan
de Gouwe.
Lompen, zeildoek, netten en touw
vormden de grondstof voor het
papier en bij de fabricage kwam
heel wat water te pas.
Veel molens waren oorspronkelijk
gebouwd als houtzaagmolen, een
industrie die hier nooit geheel
verdreven is, doch naast de pa
piermakerij bleef bestaan.
Dirk Lambertsz. van der Wolf be
zat omstreeks 1750 de houtzaag
molen ‘De Liefde' en de papier
molen 'De Goede Hoop'. Maar
Hovenier en Verruijt hadden als
gezamenlijke ondernemers vijf
molens in bezit.
Jan Herfst bracht het later nog
verder. Hij had belangen in maar
liefst zes molens. Behalve papier
en zaagmolens waren er nog de
korenmolens, de watermolens en
een trasmolen, die blokken tuf
steen tot moes stampte.
Al deze ongetwijfeld schilderach
tige sieraden in het landschap,
maakten een oorverdovend lawaai.
Vanwege het geraas en gestamp
langs de Noord- en Zuidkade, kon
men op de Kerkweg geen fatsoen
lijk gesprek meer voeren!
En als in de vorige eeuw de kerk
aanging, moesten de molens zon
dags stilgezet worden omdat an
ders de predikant zich niet ver
staanbaar kon maken. Over la
waaioverlast gesproken^
De omstandigheden, waaronder in
de molens gearbeid werd, waren
ook lang niet altijd zo idyllisch,
als de buitenkant deed vermoe
den. In 1847 telde de papierma
kerij van de Gebr. Blok aan perso
neel: 14 mannen, 4 vrouwen en 30
kinderen.
Als er geen wind was, gaf de eige
naar de stakkertjes wel eens les in
lezen en schrijven. Albert van Os,
kind-arbeider bij een andere baas,
beleefde iets dergelijks. Hij werk
te in de molen ‘De Nijverheid', 9
jaar oud zijnde, van ’s morgens
vier uur tot ’s avonds half acht, ’s
Zaterdags iets korter.
Voor 75 a 80 uur beurde hij de
somma van 80 centen. Eén cent
per uur. Een volwassene verdien
de in de 18e eeuw drie a vier gul
den, in de vorige eeuw oplopend
tot vijf gulden.
Modern was de ondernemer Jaco
bus van der Haas. Onder het mot
to 'Armoede wordt veel verzagt,
wanneer door elk wordt bijge
bracht' zorgde hij als drijvende
kracht van de Vereniging van Pa
pierfabrikanten voor een zieken
fonds, ter ondersteuning van zieke
werknemers.
Het papier werd geëxporteerd, tot
naar Amerika toe. Zoals nog he
den het geval is, varieerden de pa-
pierprijzen sterk. Er wort 80, 45,
65 en 80 cent per riem genoemd.
De Waddinxveense papierindus
trie ging in de crisisjaren van de
ze eeuw ten onder toen de laatste
papierfabriek van C. van Lange in
1933 moest sluiten. Waar nu Bak
ker Kunstmest aan de Zuidkade
gevestigd is, vormen de gebouwen
een laatste herinnering aan deze
verdwenen bedrijfstak.
Vele andere papierfabrieken had
den al veel eerder het loodje ge
legd. Eén van de grootste oorza
ken van de ondergang van deze
industrie is geweest: het te lang
doorgaan met de handfabricage
en te laat overgaan op papierma
chines. Van Lange, die in 1879
hiertoe wel overging, heeft het
daardoor ook het langste volge
houden.
Is er verband geweest tussen de
vervening en de papierindustrie?
Zeker wel. Grote moleneigenaars
als de familie Spruijt uit Gouda
en Van der Torren uit Kralingen
waren door de verveningen rijk
geworden en investeerden hun ka
pitaal in de industrie.
Hans Geel, vice-voorzitter van de vereniging Historisch Ge
nootschap Waddinxveen en adjunct-directeur van de christelij
ke scholengemeenschap De Wadde (Sniepweg), met een fotoko
pie van de 'cope' van 20 april 1233 (het jaar 1233 in de maand
April woensdag na Misaricordia) waarin ‘Ik Floris, graaf van
Holland', bekend maakt ‘dat ik Nicolaas van Gnepwijk en
Herbaren van Aalsmeer en Woubrecht en hun verwanten heb
verkocht alles behalve mijn bede van het land dat genoemd
wordt Waddinxveen, dat ik vrij houd tussen Piklede en het
land van Jakelinus, strekkend van de Gouwe zes voorling om
hoog in het veen, voor tweehonderd pond hollands, waarvan zij
vijftig pond op St. Jan Baptist, honderd pond een week voor
Cathearatio Petri en vijftig pond op St. Laurens daarna zullen
betalen'. (Foto: Sjaak Noteboom).
veen. Anno 1837'.
Waddinxvener Theus Verweij,
een verwoed munten- en post
zegelverzamelaar, heeft slechts
100 exemplaren van de herden-
kingspenning laten slaan. Dat
betekent dat er sprake is van
een exclusief aandenken. Van
elke bij de Rabobank Wad
dinxveen verkochte penning
wordt tien gulden afgedragen
aan het Historisch Genoot
schap Waddinxveen.
De Stationsstraat-bewoner
heeft in het verleden eerder lo
kale herdenkingspenningen uit
gegeven. Dat was onder andere
het geval bij het 750-jarig be
staan van Waddinxveen in
1983 (een zilveren daalder), het
50-jarig bestaan van de spoor
lijn Gouda-Alphen aan den
Rijn in 1985, het 75-jarig be
staan van het Waddinxveemse
architectenbureau Stuurman
Partners BV aan de Brugweg
in 1986 en de opening van de
Coenecoopbrug in 1987.
meer ook daadwerkelijk. Eerst
toen kwamen de Waddinxveense
verveners over de brug.
Als eerste droogmakerij kwam de
Noordplas aan de beurt in 1759.
Zes jaar later had men 950 hecta
re land gewonnen.
Voor ’t eerst in eeuwen kon de
landbouw weer beoefend worden.
De boerderij 'Jagtlust' aan het
Noordeinde dateert uit 1765 en
herinnert aan deze grote onderne
ming uit de 18e eeuw. Redelijk
zou geweest zijn, als er toen op
grote schaal uitkeringen gedaan
zouden zijn uit Rijnlands waar
borgfonds.
Doch van die terugbetalingen is
weinig terecht gekomen. Het
fonds is in 1978 opgeheven, doch
Rijnland is nog steeds op zoek
naar rechthebbenden...
rits van Leimuiden. Dat spreekt
voor zich.
Curieus is de naam, die zij aan
het gebied gaven waarin zij zich
vestigden: Poeliën, naar de land
streek Apulië in Italië. Het was
immers de eeuw van de Kruis
tochten. In verbasterde vorm leeft
de naam Poeliën voort in de
straatnaam Peuleyen.
Hubrecht van der Werve gaf zijn
naam aan het kleine ontginnings-
gebiedje Hubertsgerecht in het
zelfde jaar (1269) waarin een aan
tal anderen neerstreken in het
land dat zij Groensvoorde noem
den.
Ook nu is een ondernemer van
vlees en bloed bekend: Ijsbrand
Ever, afkomstig uit de buurt van
Teylingen, de man van wie hij het
gebied ter ontginning ontving.
Wie van Sassenheim maar Lisse
rijdt, ziet aan zijn rechterhand
nog altijd het kasteeltje Ever, in
later tijden Dever genoemd.
Als leenman van de Graaf had de
heer Van Teylingen recht land ter
ontginning uit te geven. Doch de
Van Teylingens stierven in rechte
mannelijke lijn uit waarmee hun
rechten terugvielen in de hand
van de Graaf.
Dat was in die dagen de welbe
kende Floris de Vijfde. En Floris
beleende zijn vriendin Cathanrina
van Durbuy, de weduwe van Al
brecht van Voorne, met de Tey-
lingse lenen.
Zo kreeg zij in 1290 zeggenschap
over alle tussen Gouwe en geest
gelegen wildernissen waarmee de
laatste Heer van Teylingen kort
voor zijn dood was beleend. En
natuurlijk al het recht op de toe
komstige overheidsrevenuen van
dat land, wanneer tot ontginning
was overgegaan.
Er was één belangrijke voorwaar
de gesteld door Graaf Floris.
Wanneer Catharina zou hertrou
wen, dan zou zij de ‘Teylingse le
nen' aan de grafelijkheid terug
moeten geven.
Maar toen zij in 1297 een tweede
huwelijk aanging was de Graaf
juist het jaar daarvoor door de
edelen jammerlijk aan zijn eind
gebracht en de Vrouwe van Voor
ne gaf de lenen niet aan de jonge
graaf terug, doch behield ze voor
zichzelf.
In deze situatie verscheen een
aantal Goudse poorters op het slot
Teylingen en verzochten de adel
lijke dame een stuk wildernis te
mogen kopen, dat ten westen van
Zuid-Waddinxveen lag.
De belangrijkste ondernemer van
dit gezelschap was een zekere
Hanne, maar ook Dire die Raed
en Dire die Vrije behoorden tot
de kooplustigen. Hoewel Cathari
na van Durbuy onrechtmatig de
beschikkingsmacht uitoefende
over dit deel van de Hollandse
wildernis, schrok zij er niet voor
terug het land dat haar niet meer
toebehoorde, te verkopen.
De kopers moeten eveneens op de
hoogte geweest zijn van het feit
dat dit een gewaagde koop was.
Op z’n middeleeuws gezegd: Het
was ronduit een ‘Coene Coop'.
Een vermetelde onderneming. De
Hollandse Graaf, te zwak van po
sitie om in te grijpen, liet de we-
derrechterlijke in bezitneming op
zijn beloop.
In 1341 heeft de toen regerende
graaf Willem de Vierde de illega
le uitgifte alsnog gelegaliseerd.
Heel fijntjes wordt Hanne in de
oorkonde aangeduid met de toe
naam Coenecoop.
Het tegenwoordige bedrijvenpark,
dat de naam van Hanne levend
houdt, ligt niet op dezelfde plaats,
’t Oude Coenecoop lag veel meer
in de richting van de huidige
Piasweg.
Met de komst van de Coeneco-
pers had tevens een nieuw soort
ondernemers zijn intrede in Wad
dinxveen gedaan. Zij kregen in
1341 verlof om turf te gaan del
ven. Men noemde dat ‘vervening
in den droge'.
Het land werd daarbij niet omge
zet in water, maar de bovenste
laag werd één spa diep afgestoken
en op het bouwland gebracht.
Daarna werd bijna een meter dro
ge turf weggegraven en afgevoerd
via de daartoe aangelegde Coene-
coopvaart.
Het delven van turf gebeurde in
smalle percelen van 48 meter
lang, ruim een meter breed en
één meter diep. Landbouw en
turfwinning gingen hand in hand.
Voorschrift in Coenecoop was:
‘Soo wie een hont lants van wil
den veen opbouwet te corenlande,
die heeft verlof te delven ’t sijnen
goed dunken 20 honts turfs'.
Dat merkwaardige landschap van
talloze droge greppels tussen de
wuivende korenhalmen heeft niet
lang bestaan. De droge, grauwe
turf die in Coenecoop gestoken
werd was uitstekend geschikt voor
de industrie, omdat hij gemakke
lijk brandde en een flink warm
vuur gaf.
Goudse brouwerijen hadden er
vooral belangstelling voor. Voor
één brouwsel gebruikte men onge
veer 90 turfton. En Gouda alleen
al telde zo’n 150 brouwerijen.
Geen wonder dat rijke poorters
uit die stad venen kochten in het
naastliggende ambacht en er naar
hartelust turf gingen delven. Wel
iswaar waren de aan hen gestelde
voorwaarden strenger dan de con
dities, die voor de inwoners van
Coenecoop waren vastgesteld,
maar daar stond tegenover dat de
ze ondernemers zich maar weinig
aan de gestelde bepalingen hiel
den.
Als stadspoorters meenden zij
niet onderworpen te zijn aan de
competentie van de waterschaps
besturen van de ambachten.
WADDINXVEEN - Bij de
vestigingen van de Rabobank
Waddinxveen aan de Kerkweg-
Oost en Groensvoorde is nog
altijd een ter gelegenheid van
de oprichting van de vereniging
Historisch Genootschap Wad
dinxveen (HGW) bij de ’s Rijks
Munt in Utrecht geslagen her-
denkingspenning te koop.
De nikkeien en als zilver
proefgeslagen herdenkingspen-
ning, een initiatief van HGW-
bestuurslid T.W. Verweij (Sta
tionsstraat), werd dinsdag 20
april - de 760e 'verjaardag' van
het in 1233 ontstane Waddinx
veen - in de Ontmoetingskerk
(Groensvoorde) gepresenteerd.
De van het muntmeestersteken
voorziene penning, met een
plastic omhulsel verpakt in een
sierlijk blauw doosje, kost 40
gulden indien die bij de Rabo
bank! Waddinxveen wordt aan
geschaft.
Leden die zich aanmelden als
lid van het Historisch Genoot-
WADDINXVEEN - De op
dinsdag 20 april - de 760e ver
jaardag van Waddinxveense -
opgerichte vereniging Histo
risch Genootschap Waddinx
veen, die wordt voorgezeten
door oud-notaris J. in ’t Hol
(Prinses Beatrixlaan), werft el
ke week nieuwe leden.
Van het Historisch Genoot
schap kan iedereen lid worden
tegen betaling van 25 gulden
per jaar. Men krijgt dan gratis
toegang tot tentoonstellingen,
lezingen en diavoorstellingen
en men ontvangt vanaf septem
ber op zijn huisadres een
kwartaalblad.
Leden kunnen zich opgeven bij
secretaresse C.J.Th. de Jong-
Steenland, Souburghlaan 22,
2741 Waddinxveen, telefoon
01828 - 15698. Het gironum
mer van het Historisch Ge
nootschap is 6494844 en het
bankrekeningnummer
3668.01155 (Rabobank Wad
dinxveen). De eerste honderd
leden kunnen voor 30 gulden
een speciale herdenkingsmunt
aanschaffen.
De vereniging Historisch Ge
nootschap Waddinxven heeft
in het bijzinder tot doel de
kennis van de geschiedenis van
Waddinxveen te bevorderen.
Zij wil dat doen door het op
sporen, verzamelen en publice
ren van gegevens, documenten
en voorwerpen van historische
betekenis voor Waddinxveen.
Het eerste plan is het in sep
tember organiseren van een
tentoonstelling over de ge
schiedenis van de Waddinx
veense industrie.
Het dagelijks bestuur van het
Historisch Genootschap be
staat uit voorzitter J. in ’t Hol,
vice-voorzitter J.D. Geel, pen
ningmeester H. Smid en secre
taris C.J.Th. de Jong-Steen-
land.
den. En om deze dieren te kun
nen gebruiken, was een nieuw be-
spanningssysteem ontworpen,
waardoor de adem van de paarden
niet lager werd afgesneden. Met
deze nieuwe methode kon een
span paarden de ploeg meer dan
twee honderd meter voorttrekken,
zonder te rusten.
Deze afstand werd zelfs een nieu
we, middeleeuwse lengtemaat, na
melijk de 'voorling'. Men had im
mers met het span paarden ‘een
voor lang' afgelegd. Om precies
te zijn: 208 meter.
Op deze manier van rekenen ge
baseerd gaf de Hollandse graaf
dan ook zijn land aan de ontgin-
ners uit. De eerste maal zes voor
ling.
Nu verstaan wij ook, waarom de
Dorpstraat - de kern van Wad
dinxveen - meer dan een kilome
ter, van de Gouwe gelegen is.
Want aan het einde van die zes
voorling land bouwden de ontgin-
ners hun hoeven en hun kerk.
Nu zal iemand wellicht denken:
Alles goed en wel, maar voor
mensen, die tot de leenadel be
hoorden moet dit alles toch een
zekere mate van degeneratie bete
kend hebben. Hun riddermatige
leefwijze moesten ze opgeven om
als gewone boeren te werken en te
wonen in het afgelegen veen.
Maar dan denken wij toch te ge
ring van hun kunde. De ontgin
ning van de moeren, zegt een be
faamd historicus, is een meester
stuk van ingenieurskunst geweest
en er moet een soort driehoeks
meting bij te pas gekomen zijn.
Maar hoe die primitieve pioniers,
die van lezen noch schrijven wis
ten, aan die wonderbaarlijke kun
de gekomen zijn, zal wel altijd
een raadsel blijven.
Door de latere verveningen is er
van deze meetkunde in Waddinx
veen weinig meer zichtbaar. Maar
voor wie er oog voor heeft, is er
op de kaart en in het Hollands
landschap nog genoeg te zien. De
methode heeft in het Hollands-
Utrechtse streekgebied zijn spo
ren overal nagelaten. Men expor
teerde kennis, kunde en arbeid,
zelfs tot bij het Duitse Bremen.
Het doel van de onderneming
werd ruimschoots bereikt. In
1260, slechts 27 jaar na de start,
was het gehele gebied in cultuur
gebracht. Nicolaas en Woubrecht
breidden in dat jaar hun gebied
uit naar het westen.
Hun boerderijen kwamen daar
mee temidden van hun grondge
bied te liggen. Elke hoeve be
schikte over een strook land van
bijna 2 km lang. De breedte van
hun grond besloeg omstreeks 110
meter.
De hogerop liggende voorlingen
gebruikte men als weide voor het
vee. Doch het grootste deel van
het ontgonnen land werd ver
bouwd met rogge en gerst. De op
brengsten waren zeer hoog: 75
jaar na het allereerste prille begin
was de opbrengst anderhalf maal
hoger dan de verwachtingen wa
ren.
Gedurende de gehele eerste helft
van de 14e eeuw bleven de koren-
tienden de ruggegraat vormen van
het grafelijk inkomen. Voor een
goed begrip: de elfde van iedere
geoogste schoof was voor de
Graaf.
Wanneer een onderneming suc
cesvol verloopt, heeft dit ook aan
trekkingskracht op anderen.
Reeds in 1244 kwam een tweede
groep kolonisten naar Waddinx
veen. Ook zij waren afkomstig uit
dezelfde streek als Nicolaas en
zijn gezellen: Dirk Dosin kwam
van Rijnsaterwoude-Ter Aar, Ge
rard Abben van Abbenes en Mau-
door C. NEVEN
’t Was vrijdag 30 september
1932. Midden in de crisistijd. Bij
1.650 adressen gleed het eerste
nummer van het 'Weekblad voor
Waddinxveen' (een voorloper van
de huidige krant uit 1945) in de
bus.
Zomaar gratis. In die dagen had
je niet veel voor niets. Niet zon
der trots stond er in de kop ver
meld ‘wordt kosteloos aan alle ge
zinnen tot in de uithoeken der ge
meente bezorgd'.
Wie de krant opensloeg zag daar
de volgende Oudhollandse dicht
regels: ‘Het nijvr’e Waddingsveen
sich uyt uytstreckt langs de Gou
we, Te midden vruchtbaar ooft en
lachende landouwen'.
De schrijver van het artikel ver
volgt dan met: ‘Wanneer onze
groote dichter Vondel Waddinx
veen gekend had, zou hij onge
twijfeld het vers hebben gedicht,
dat wij hierboven neerschreven.
Waddinxveen, de nijvere gemeen
te, die zich de laatste eeuwen zoo
sterk heeft uitgebreid, dat het
aantal inwoners met meer dan de
helft is toegenomen, was ook in
Vondel’s tijd wel waard om be
zongen te worden'.
Daar nu onze goede Joost van den
Vondel bij mijn weten nimmer
aan het bezingen van die lof is
toegekomen, doe ik in dit artikel
ter gelegenheid van het 750-jarig
bestaan van Waddinxveen dit
jaar.
Het mag wel zeer uitzonderlijk
genoemd worden, dat de namen
van de eerste ondernemers in
Waddinxveen bewaard zijn geble
ven. Er zijn nog wel enkele plaat
sen in ons land, die hun stichters
bij name kennen; doch dan geldt
het mensen uit de 19e eeuw. Een
enkele maal uit de 17e eeuw.
Maar dat dit het geval is met per
sonen uit de 13e eeuw is iets
unieks. Dit waren hun namen: Ni
colaas van Gnephoek, Herbaren
van Aalsmeer en Woubrecht. In
het jaar 1233 kwamen zij naar
Waddinxveen.
Niet, om het zo maar eens te noe
men, om een winkeltje te begin
nen. Nee, hun komst betekende
de start van een zeer grote, om
vangrijke onderneming: De ont
ginning van een woeste wildernis.
Hun namen verraden reeds hun
geboortestreek. Alphen, Aal
smeer, Leimuiden. Ze waren wel
gesteld, konden rijpaard en harnas
houden om de graai in tijd van
oorlog als ruiter te dienen. Het
waren welgeboren lieden, moge
lijk behoorden ze zelfs tot de
leenadel.
Wat zochten zij nu hier op die
drassige vlakte langs de Gouwe,
op dat moerassige land vol ruigte
en kreupelhout? Hun doel was
geen ander, dan deze barre wil
dernis te herscheppen in vrucht
bare cultuurgrond. Grond waarop
koren verbouwd kon worden.
Met grote kennis van zaken heb
ben ze de onderneming aangevat.
De techniek, die men toepaste,
bestond uit het graven van sloten
op regelmatige afstanden van el
kaar.
Basis voor de ontginning was het
onder Hazerswoude ontspringen
de veenstroompje de Gouwe. Van
daar uit werkte men naar het wes
ten, het hoger gelegen veen in.
De op deze wijze op gang ge
brachte waterafvoer veroorzaakte
een sterke grondwaterverlaging.
Nadat de begroeiing was platge
brand, begon het ploegen.
Dat klinkt voor ons allemaal heel
gewoon. Doch de ontginners ge
bruikten de modernste middelen.
Er was een ijzeren ploegschaar
ontwikkeld, die niet getrokken
werd door ossen, maar door paar-
Het beste land van ’t dorp zou
hooguit 6 gulden per morgen op
brengen. Waar ze van leefden?
‘Se seggen, dat sij hemluijden ge
neren met coijen, mit bouwerije,
mit turf te delven, ende mit
dijcken ende sloten'.
De vervening ‘in den droge' had
Waddinxveen tot bittere armoede
gebracht. En niets wees er op, dat
hier ter plaatse ooit nog een suc
cesvolle onderneming gestart zou
kunnen worden.
Het tij kenterde rond 1530. Door
toename van bevolking en nijver
heid was er steeds meer brandstof
nodig. En door de nood gedreven
zorgden vooral de armere verve
ners dat aan die vraag werd vol
daan.
In putten en afwateringssloten,
die eerder voor het droge delven
waren gemaakt, ging men eenvou
dig verder met baggeren van slijk
uit het water. Met de baggerbeu-
gel.
De aldus gewonnen turf bleek
veel beter, omdat het koolstofge
halte hoger was. Weliswaar wer
den de keuren overtreden, maar
wegens hun armoedige omstandig
heden werden de arme sloebers
nogal clement bestraft. Het slag
turven had een aanvang genomen
en zou de eerstvolgende eeuw een
niet te stuiten broodwinning blij
ken.
Controle op naleving van de voor
schriften was zeer moeilijk. Er
bestonden nog geen kadastrale
kaarten, waarop men de voorrang
van de vervening kon bijhouden.
Men scheen trouwens geen be
hoefte te hebben ruchtbaarheid te
geven aan de door vervening ont
stane plassen.
Op de grote kaarten van Floris
Balthasarsz. (1611) en Jan Stam-
pioen (1635) komen helemaal
geen plassen voor, terwijl ze er
toen wel degelijk waren! Dit we
ten we, niet alleen door een kaart
van Jan Dou uit 1600, maar ook
door getuigenissen van dorpelin
gen, dat zoveel en zoveel hond
land was omgezet in water.
Er werd turf gebaggerd, en niet
zo zuinig ook. Men ging tot 3 a 4
meter onder de waterspiegel, tot
dat de onderliggende kleilaag was
bereikt.
Werd het dorp door al die econo
mische bedrijvigiheid van het
slagturven enigszins welvarend?
Het antwoord is helaas: maar zeer
matig.
Daar hadden de zware oorlogslas
ten van de tachtigjarige oorlog
vanzelfsprekend ook hun aandeel
in. In 1613 getuigden een aantal
vooraanstaande Waddinxveners
van de steeds voortdurende ar
moede:
‘Deurdien syluijden bij tijde van
oorloge, altijts de meeste innele-
geringe ende deurtochten der sol
daten onderworpen geweest syn,
ende syluijden daeromme oock
noeijt te boven hebben connen co
rner., behalve dat syluijden hem
oock meest alle gelijck alleen met
slagturven int veen sijn generen
de, waerop seer grote imposten
betaelt moeten worden tot profijte
van de gemeene landen van Hol-
lant'.
En inderdaad moest op de turf
enkele malen belasting betaald
worden. Eerst de 'turfmaat'. Dat
was een belasting, die betaald
werd bij het uitmeten van de hoe
veelheid turf met een geijkte turf
ton van 225 liter en ten goede
kwam aan de graaf of ambachts
heer.
Werd de turf in de stad verkocht,
dan moest aan het stadsbestuur
accijns worden betaald in de vorm
van een 20e of 16e penning. Dat
verschilde van stad tot stad. Bij
export van de turf werd er een
impost opgelegd.
De kohieren hiervan geven een
aanwijzing omtrent de hoeveel
heid geexporteerde turf. Hieruit
blijkt, dat het aan Gouda grenzen-
De aan de Jan Dorrekenskade-Oost wonende Waddinxvener
C. Neven (geboren in 1947) was de tweede spreker tijdens de
feestelijke viering van het 760-jarig bestaan van Waddinxveen
op 20 april. Hij behandelde het onderwerp ‘Hoe verdienden
Waddinxveners door de eeuwen heen de kost'. Cees Neven is
amateur-historicus en publiceerde diverse boeken en artikelen
over de geschiedenis van Waddinxveen. Hij is archivaris van de
Centrale Hervormde Gemeente, lid van de redactie van het Re
gionaal Historisch Tijdschrift 'De Schatkamer'lid van de
commissie van advies voor het Streekarchief Hollands Midden
en maakt deel uit van het dagelijks bestuur van de Vereniging
voor Nederlandse Kerkgeschiedenis. In het dagelijks leven is
hij werkzaam op de administratie van een aantal Goudse scho-