89
POLICIE-VERORDENINGEN
Ieder bruiker van een pand, hetzij huis
VOOR DE GEMEENTE GOUDA,
vastgesleld den 4den January 1854.
Art. 5. Het is verboden de straten of wegen te
versperren of op eenige andere dan op de in deze
Verordening voorziene wijze de vrije passage over of
langs dezelve te beletten of zoodanige daden te ver-
rigten, waardoor eenige tot de gemeene dienst van
allen bestemde plaats, niet aan die bestemming kan
beantwoorden.
Onder de versperringen hier bedoeld zijn niet be
grepen beletselen, welke van geheel lijdelijken en
voorbijgaanden aard zijn, en die uit den drang der
omstandigheden of uit het vrije gebruik van den ge
meentegrond geboren worden, mits die beletselen, zoo-
dra de omstandigheden dit gedoogen, op last van den
Commissaris van Policie onverwijld worden wegge
ruimd.
Art. 6.
tuin of ander perceel, is verpligt de straten en goten
vóór, achter en ter zijde van het gebruikte gelegen
behoorlijk schoon te houden.
Ingeval eenig pand geen bruiker heeft of daarover
verschil ontstaat, is de eigenaar tot de naleving van
de bovenstaande bepaling verpligt.
Art. 7. Ieder bruiker of eigenaar zal die stra
ten en goten, ten minste eenmaal 's weeks doen rei
nigen en wel wat de straal betreft, voor zoo verre
die aan beide zijden langs bijzonderen eigendom loopt,
ter halver breedte; langs de grachten, zeilen en sloo-
ten ter geheele breedte en aan markten, pleinen en
bruggen, ter breedte van vier ellen.
Art. 8. Bovendien zullen zij de straat in voege
als voren, ten minste tweemaal in het jaar, eens in de
laatste helft van de maand Mei, en eens in de laatste
helft van de maand Augustus, doen uitwieden.
Art. 9. Na tien ure des morgens is het verboden
de straten anders dan op plaatsen waar markten ge
houden worden, te schrobben.
Art. 1. Geene opgraving van gemeentegrond of
uitbraak van de straat zal mogen geschieden, dan
met toestemming van Burgemeester en Wethouders.
Art. 2. De opgegraven of uitgebroken plaats zal
moeten worden afgezet, en van zonsonder- tot zons
opgang, ten koste van hem die de vergunning tot
opgraving of uitbraak heeft verkregen, van behoorlijk
licht moeten voorzien zijn.
Art. 5. Het werk waarvoor de uitbraak of op
graving vereischt werd, afgeloopen zijnde, zal de straat
door de zorg van den gemeente bouwmeester hersteld
worden, ten koste van hem, die dezelve uitgebroken
of opgegraven heeft.
De kosten hiervan zullen vooruit moeten betaald
worden, berekend voor elke vierk. el of minder, van
klinkers 50 Cents en van keijen 75 Cents, indien na
melijk de uitgebroken klinkers of keijen, allen geheel
teruggegeven worden, terwijl de gebrokene of ont-
brekenden bovendien aan de gemeente zullen moeten
worden vergoed.
Art. 4. Zonder vergunning van Burgemeester
en Wethouders zal geene straat geheel of gedeeltelijk
mogen worden afgesloten.
Die afsluiting toegestaan zijnde, zal van zonsonder-
tot zonsopgang, ten koste van hem, die dezelve heeft
gevraagd, voldoende moeten worden verlicht.