90
91
I
de straten en stoepen mogen worden gezel of aldaar
verblijven.
Art. 16. Het rapen, bijeen verzamelen of toeëi-
genen van puin, vuilnis, haardasch en meststoffen,
op den grond der gemeente liggende, is, behalve in
de gevallen en op de wijze bedoeld bij art. 17 dezer
verordening, verboden aan anderen, dan die daartoe
van wege de gemeente zijn bevoegd verklaard.
Art. 17. Het ophalen en vervoeren van de voor
werpen in het vorig artikel omschreven, door de daar
toe bevoegd verklaarde personen, mag na des mor
gens ten tien ure, niet geschieden.
Art. 18. Het ledigen van sekreten, mestputten,
mestbakken en dergelijke, zal op geen’ anderen tijd
mogen plaats hebben dan van des avonds ten elf tot
des morgens ten vier ure.
Art. 19. Het vervoer van beer zal moeten ge
schieden gedurende den tijd bij het vorig artikel
bepaald en niet anders plaats hebben dan in over
dekte tonnen, welke niet mogen worden gelost dan
in behoorlijk voorziene en overdekte vaartuigen of op
zoodanige wijs en plaats als Burgemeester en Wethou
ders in bijzondere gevallen zullen kunnen toestaan.
Art. 20. Geen vee zal op de straten of stoepen
mogen worden geslagt of schoon gemaakt.
Evenmin zal bloed, ingewand of eenig afval van
dieren, daarop mogen worden nedergelegd of in ha
vens, grachten of slooten mogen geworpen, daarin
uitloopen of gereinigd worden
Aan de vleeschhouwers en slagters zal door Burge
meester en Wethouders vergunning kunnen worden
verleend om genoemd vuilnis, op daartoe te bestem
men tijden in de rivier den IJssel te werpen of daarin
te wasschen.
Art. 21. Runderen binnen de kom der Gemeente
gedreven wordende, zullen met touwen van ten min-
Art, 10. Bij of na herstelling der straat zullen
Burgemeester en Wethouders eenen termijn kunnen
bepalen, binnen welken dezelve of een gedeelte van
dien, niet geschrobt of het daarop gestrooid zand
niet weggeveegd mag worden.
Art. 11. Bij vriezend weder mogende straten en
stoepen niet worden geschrobt of daarover water
worden uitgestort.
Art. 12. Wanneer de straten door vorst, ijzel of
sneeuw glad geworden zijn, zal ieder bruiker of ei
genaar op de wijze als bij art. 6 is bepaald, verpligt
zijn, binnen twee uren, na daartoe gedane kennisge
ving van Burgemeester en Wethouders bij omroep,
de klinkerstraat vóór, achter en ter zijde van zijne
woning, het aan hem in eigendom beboerende of
gebruikt wordende pand, ter breedte van ééne el,
met zand, asch of turfmolm te bestrooijen en die
bestrooid te houden, zoolang de gladheid dit vordert.
Art. 15. Binnen vier uren na eene dergelijke
kennisgeving, zullen zij de sneeuw, het ijzel en ijs
van de aan hunne gebouwen of erven belendende
straat of stoep moeten ontdoen, zonder daartoe bij
len of mokers te gebruiken.
Art. 14. Niemand zal sneeuw, water of iets an
ders, van daken, verhevenheden of uit goten naar be
neden mogen werpen, tenzij iemand op straat gesteld
zij die de voorbijgangers tijdig waarschuwt en alle
verdere voorzorgen neemt om schade te voorkomen.
Art. 15. Behalve het geval in art. 12 genoemd,
zal niemand asch, stroo, turfmolm, mest of ander
vuilnis mogen brengen, werpen of nederleggen op
stralen en stoepen, in havens, grachten of slooten,
maar dit alleen mogen doen op de van wege Burge
meester en Wethouders aangewezen plaatsen.
Ook zal niets van dien aard, na des morgens ten
10 ure, in bakkenen potten of manden op of langs
I